F.W.J. Hemmings - Baudelaire the Damned: A Biography
Ik begon het jaar 2023 met een korte biografie van Baudelaire. Ik wist eigenlijk niet veel van zijn leven. Het leek vanuit de verte nogal geheimzinnig en subliem geweest te zijn. Hij schilderde zijn haar groen en schreed door Parijs als een excentrieke dandy, zo was het beeld dat ik van hem had, voor een flink deel gevoed door M*** met wie ik in haar kot onder het genot van menig glas armagnac 45 jaar geleden veel over Franse literatuur gepraat heb. Dat beeld dat zij schetste bleek helemaal niet juist, althans als je dit boek wil geloven. Hoewel ik begrepen heb dat dit bij lange na niet de beste biografie van de dichter is, geloof ik wel dat de levensfeiten betrouwbaar zijn weergegeven.
Uit het boek komt Charles Baudelaire tevoorschijn als een slappe, niet erg diepzinnige sukkel. Na een weinig gelukkige jeugd bleek hij een moederskindje, een verbrasser en een zwakke minnaar. Zijn hele leven bleef hij financieel maar ook moreel afhankelijk van zijn moeder. Hij kon zo slecht met geld omgaan dat hij zelfs, nadat hij het grootste deel van zijn erfenis erdoorheen gejaagd had, onder curatele gesteld werd en bij al zijn financiële zaken toestemming moest vragen aan toegewezen een beheerder.
Het moederskindje zocht in zijn relaties ook moederfiguren: dominante, niet altijd aangename dames maar vooral Jeanne Duval, een creoolse die hij zo lang mogelijk bleef onderhouden, tot op het punt dat hij daarnaast voor zichzelf geen geld overhad om van te eten. Hij raakte impotent en misogyn. Zijn leven, vond hij, was verdoemd en vervuld van schuld en zonde. Zijn zondegevoel doet bijna protestants aan. Hij bleef sociaal naïef en onhandig. Na een periode van socialisme, werd hij een conservatief met een intens wantrouwen jegens alles wat riekte naar vooruitgang.
Zo middels dit boek (van slechts 218 pagina’s) in vogelvlucht terugkijkend lijkt zijn oeuvre nogal mager en gefragmenteerd. Dat oeuvre bestond uit één onvergetelijke dichtbundel Les fleurs du mal en een aantal prozastukken, onder andere Spleen et idéal en zijn verhandeling over opium en hasjiesj, Les paradis artificiels. Hij vertaalde en introduceerde Poe en was een warm pleitbezorger voor Wagner. Hij schreef wat beschouwingen over beeldende kunst. Men krijgt de indruk uit de biografie dat hij, weliswaar redelijk bekend en ook wel bevriend met de grote namen van de Franse cultuur van 1850-1865, nooit echt helemaal serieus genomen werd. Dat veranderde natuurlijk na zijn dood. Vanaf zijn tienertijd leed Baudelaire aan dé sociale ziekte van zijn tijd: syfilis, en het is wel duidelijk dat hij daar ook aan gestorven is. Als dat ene deel poëzie niet zo enorm belangrijk was geweest, zou je van een verloren leven kunnen spreken.
In tegenstelling tot de biografie van Rimbaud, zijn hier de gedichten wel vertaald in een metrische en rijmende vertaling, die overigens volgens recensenten niet serieus te nemen is.
Harry G. M. Prick - In zekerheid van eigen heerlijkheid : het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890
Dit is een elfhonderd pagina’s dikke biografie van slechts de eerste vierentwintig jaar van het leven van de literator. Het tweede deel, Een vreemdeling op de wegen (1430 pagina’s) bezit ik niet.
De eerste indruk die je krijgt bij de jeugd van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm (Amsterdam, 22 september 1864 - Haarlem, 26 januari 1952) is die van nestgeur. De familie Alberdingk Thijm was door en door katholiek, met vele ooms en tantes, huisvrienden en collega’s die ook allemaal goed katholiek waren. Al dan niet verre familie waren de componist Alphons Diepenbrock en de architect Pierre Cuypers.
Jonge Karel ging een paar jaar naar Rolduc, alvorens het vroegrijpe, loensende jongetje te werk gesteld werd in het uitgeversbedrijf van de familie. Al op zestien jarige leeftijd schreef hij opstel na opstel. Net als in vele door mij hiervoor gelezen levens, gaat het ook hier weer over een zeer voorlijk jongetje.
Hij publiceerde in het blad van zijn vader, De Dietsche Warande en toen hij zeventien was mat hij zich als polemist het pseudoniem Lodewijk Van Deyssel aan. Hij kreeg het aan de stok met Dr. Schaepman.
In zijn welbekende, enigszins kokette schrijfstijl notuleert Harry Prick minutieus het leven van de jonge hemelbestormer. Alles komt aan bod, van zijn favoriete gebakjes of haarwater, tot aan zijn meer dan negentig stropdassen.
De late puberteit van de jonge Karel is een ware hel voor zijn godvrezende ouders, maar na een sliert van romances, dronkenschappen en “gesjouw” (hoerenloperij), lijkt het beest plotseling getemd. Karel is weer welkom in het ouderlijke huis en werkt hard in de boekwinkel/drukkerij. Hij is nog geen twintig maar heeft onder zijn bekendste pseudoniem Lodewijk van Deyssel al heel wat reuring in de Nederlandse letteren veroorzaakt. Ook is hij ondertussen bevriend geraakt met mannen als Van Eeden, Kloos, Van der Goes en Erens.
Minutieus beschrijft Prick het leven van de jongeman, zijn uitspattingen, zijn woede jegens zijn ouders, van wie hij ook wel weer erg veel houdt, de dwangmatige documentatie van zijn leven en toekomst, zijn enorme werkdrift, zijn reisjes naar Parijs, Laroche.
Een beetje vreemd is dat Prick bepaalde onderwerpen nadrukkelijk vermijdt: over de geaardheid van zus Catherine, die voortdurend bij hartsvriendinnen logeert tot het weer uit is wordt nergens gespeculeerd. Naïef van Prick of alleen maar kiesch? Ik houd het op het laatste, hoewel hij wel onbevreesd ingaat op Karels masturbaties en liefdeleven.
Het leven van Van Deyssel gaat verder en verder. Met uiterste precisie worden de details genoteerd, in de altoos kokette stijl van de intieme sympathisant die Harry Prick was. Er wordt een beeld geschetst van vóór alles een enorme lijder aan OCD, obsessive compulsive disorder. Van Deyssel leeft van lijstjes. Alles moet geboekstaafd worden, van hoeveelheden houtblokjes gehakt die dag en keukeninventarissen tot aan het onaniegedrag.
Op het einde trouwt Karel en krijgt een kind dat heel schetsmatig blijft, zoals we ons kunnen voorstellen dat dat bij de hoofdpersoon zelf ook het geval zal zijn: een warme, intieme huisvader zal hij zonder twijfel niet geweest zijn.
De biografie eindigt rustig, maar zeker niettemin nogal willekeurig bij de dood van Van Deyssels vader. Wil ik ooit het tweede deel lezen? Alleen als iemand het me schenkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten