woensdag 5 maart 2014

Nou en?



EEN TOT MISLUKKEN GEDOEMD BOEK


Al een tijdje had op mijn leesstapel het boek Ascona : Bezield paradijs gelegen van Enno van der Eerden. Toen ik een paar weken geleden mijn stukje over de Hippies van Himmelhof en Monte Verità aan het voorbereiden was, ben ik het vanzelfsprekend gaan lezen.
Het is een beetje een vreemd boek geworden, om twee fundamenteel verschillende redenen.

Het grootste gevaar dat je loopt als je de honderdjarige geschiedenis gaat beschrijven van een plaats die toevluchtsoord is geweest voor vogels van zeer divers pluimage, van kunstenaars, filosofen, vluchtelingen, schrijvers, van anarchisten en politici, een duiventil kortom, is dat het boek allengs kan veranderen in een lange lijst van namen, een soort Who is who van de Ascoonse heuvelen. Iedereen die wel eens geprobeerd heeft om het jubileumboek van zijn of haar korfbalvereniging te schrijven, kent het probleem.

Het is in dit Oog in’t Zeil-deel dan ook 350 bladzijden lang een komen en gaan van een hele stoet Duitse, Russische en Nederlandse namen. Geregeld kwam het voor dat ik tijdens het lezen bij een bepaald personage dacht: ‘Kijk, daar heb je nu iemand over wie ik wel wat meer zou willen weten’. En dat kon dan niet, want we moesten voort, er waren nog zoveel namen ongenoemd gebleven.

Otto Gross 1877-1920
Deze onvermijdelijke overdaad aan petites histoires heeft het boek iets vluchtigs gegeven, waardoor de hoofdpersonen in hun wezen ongrijpbaar zijn gebleven. Neem bijvoorbeeld de zeer interessante, aan cocaïne verslaafde, anarchistische, vrouwenverslindende en aan lager wal geraakte psychiater Otto Gross. Een heel boeiende man, zoveel wist ik al eerder, maar door de aard van het boek kreeg ik bijna het gevoel dat het uiteindelijk allemaal wel meeviel met hem. Doordat er geen gelegenheid was geweest om hem werkelijk in te vullen, is hij met zijn gehele, dramatische leven een contour gebleven. Door de terloopsheid waarmee hij (en nog een paar andere protagonisten) beschreven is, heeft er ongewild een soort vervlakking van zijn zeer complexe tragiek plaatsgevonden: er was eenvoudig geen tijd voor wanhoop.

Ik moet direct toegegeven, dit kun je de auteur moeilijk aanrekenen: het onderwerp is simpelweg te uitgebreid voor één boekband, waardoor de vlootschouw totaal uit de hand gelopen is. Hoogstens kun je wensen dat hij zichzelf een beperking zou hebben opgelegd, bijvoorbeeld tot de periode vóór de Eerste Wereldoorlog. Dan zou er wat meer ruimte geweest zijn om de diverse filosofische en maatschappelijke kanten van deze idealistenkolonie wat meer te belichten.


NOU EN?

Wat ik de auteur wel wil verwijten, is een fors aantal stijlfouten in de tekst. Twee soorten met name sprongen eruit.

Een paar keer trof ik in het boek een constructie aan als de hier volgende:

‘Hij was in Zwitserland en van plan af te reizen naar Ascona’.

Dit is een vorm van contaminatie die we kennen als zeugma. Het werkwoord “was” in het eerste deel heeft een andere grammaticale functie dan in het tweede deel. Het standaardvoorbeeld in de syllabus die ik als student kreeg uitgereikt, betrof een denkbeeldig pontveer, waar op een bord geschreven stond: ‘Hier zet men koffie en over’. De cabaretgroep Neerlands Hoop maakte ooit humoristisch gebruik van dezelfde taalfout: ‘Daar kwam moeder met de tram en de lunchpakketten.’
We kunnen het er niet op gooien dat de auteur de dupe is geworden van het moderne taalonderwijs, want hij is van mijn geboortejaar en heeft op school dus nog wel Nederlands geleerd.

De tweede terugkerende fout was van Eerdens neiging om van zwakke werkwoorden sterke te maken:

‘Hij schiep genoegen uit.’
‘Het schrok hem af.’

Dat vind ik nu zo jammer. Als zoiets me overkomt word ik heel verdrietig. Ik krijg dan een bijna onweerstaanbare neiging om het boek dicht te klappen en verder ongelezen te laten. In dit geval heb ik me vermand. Vroeger zou ik dat niet hebben kunnen opbrengen.

Dit is het moment dat ik de lezer over dit alles hoor verzuchten: ‘Nou en? Wat kan het je schelen?’

En de lezer zou misschien wel een beetje gelijk hebben. Maar u moet weten, ik zit met een hardnekkige, en in de loop der jaren alleen maar erger geworden overgevoeligheid opgescheept die, kort samengevat, neerkomt op het principe: ‘Wie warrig schrijft, denkt ook warrig’. Dit is voor mij altijd een algemeen leidend principe gebleven, waarvan ik pas de laatste jaren met het groeien van mijn mildheid een zekere afstand aan het nemen ben. Nog steeds vind ik het jammer en onbegrijpelijk dat schrijvers, journalisten of copywriters, de professionals van de taal kortom, hun eigen werk niet een beetje kritischer bezien. Maar omdat ik me ben gaan realiseren dat mijn eigen proza ook zelden foutloos is, zijn de uitbarstingen van woedend onbegrip minder fel geworden.

Één taalmoordenaar heb ik wel als favoriet aangehouden, juist omdat hij zo pedant is en zo hoog van de toren blaast: Ome Harry, de Apollo van het Leidseplein. Ik hoef slechts te bladeren in Mulisch’ door talloze tante Betjes overwoekerde roman De ontdekking van de Hemel, of het schuim staat me alweer op de kaken. Overigens blijkt deze roman zelfs in een Engelse vertaling, dus ontdaan van de vele misdrijven tegen de Nederlandse taal, nog steeds verbluffend slecht te zijn: hij is minstens vierhonderd pagina’s te lang en voorzien van vele volstrekt irrelevante plotuitweidingen die een kundig en zelfverzekerd redacteur rigoureus verwijderd zou hebben. Maar dit allemaal terzijde. Waar waren we gebleven?

Oh ja: Ascona : Bezield paradijs van Enno van der Eerden. Een boeiend boek over een boeiend onderwerp, lezenswaardig, maar met een aantal tekortkomingen, sommige vermijdbaar. Niettemin ben ik blij dat ik het uitgelezen heb.