zaterdag 18 februari 2017

De Mazda

Ik was op bezoek bij iemand, ergens in het centrum van Amsterdam. Ik lag met mijn gastheer in zijn grote bed te praten. Hij was ongeveer van mijn leeftijd, een jaar of veertig. Ons gesprek was helder, ook al praatten we dwars door de muziek heen.

Die ouderwets aandoende rockmuziek, assertief weerklinkend uit een zeer geavanceerde stereo-installatie, was interessant genoeg: subtiele blazers, een nijdig orgeltje en die bijster opgewonden, eigenwijze en onregelmatige maatsoorten die zo typerend zijn voor de zogeheten progressieve rock van vroeger: namelijk het begin van de zeventiger jaren. Wat ik hoorde beviel me zeer en ik vroeg me af waarom deze muziek voor mij, kenner van het genre, zo nieuw was. Mijn gastheer verklaarde dat dit de Nederlandse band Stringham was, waar ik nog nooit van gehoord had.

“Ik heb ook meegespeeld op die plaat,’ zei hij. Op dat moment klonk een heel aanstekelijke keyboardsolo, die een beetje aan Weather Report deed denken, of Return to Forever: jazzrock. ‘Zo zo,’ zei ik. ‘Goede muziek hoor.’
‘Zeker weten. Vrij snel hierna overigens,’ vervolgde mijn gastheer, ‘is de band opgeheven. Maar nu, twintig jaar later, bestaan we weer. Onder een nieuwe naam, maar toch. Nu heten we De Mazda.’

De Mazda! Die naam kende ik wel. Heel goed zelfs. Ik was niet echt een fan van deze band, maar ik had ze wel beluisterd. Goede musici, een beetje lullige muziek.
Ik zei: ‘Dat is wel een totaal andere stijl.’ Hij knikte. ‘Ja, we zijn met de tijd meegegaan, zullen we maar zeggen. Na zoveel jaren dat we inactief waren dachten we...’
‘En jij speelt weer mee?’ Hij knikte.
‘En welk instrument speel je?’
Hij mompelde iets dat ik niet kon verstaan. Het zou kunnen klinken als bugel of flugelhoorn. Ik vroeg: ‘Wat zei je?’ Daarna wendde hij zich, ogenschijnlijk met enige tegenzin, naar me toe, zodat we nu allebei op onze zij lagen en fluisterde: ‘Ik was niet goed genoeg.’ Zijn ogen waren vochtig. Met een snik herhaalde hij: ‘Ik was gewoon niet goed genoeg.’

Een deel van zijn boekenkast verschoof en maakte plaats voor een muur van zilverfolie. Ik dwarrelde een andere wereld in.

Ik heb het vanochtend nagekeken: er bestaat geen Nederlandse band genaamd Stringham, noch een die De Mazda heet. Zal er ooit iemand zijn die me kan uitleggen wat mijn hoofd doet als ik droom? Hoe ik elementen bedenk die zo verraderlijk geloofwaardig zijn (compleet met doorgearrangeerde, volmaakt opgenomen muziek), maar vermengd met onzin en gekkigheid die je al op grote afstand als de surrealistische kul herkent die een droom nu eenmaal is?

woensdag 15 februari 2017

Waarom ver? Laten we naar huis gaan

In Fatehpur Sikri verdwaalt een mogul razend
draaiend om zijn gouden staf van torenflat naar
torenflat, het reiken naar de zon doet pijn
in zijn verheven schouders, oh die zon! Die hoogte!

Op Hashima ontvlucht een solitaire vogel
met driftig klapperende wieken lege straten,
op zoek naar mensen. God, waar zijn die mensen nu?
Omhoog dan maar en richting zon dan maar. Weg hier!

Om Dakshin Gangotri Station dwaalt een rare,
dik verpakte man rond, steeds op zoek naar mensen.
De zon is weg. Een macaronipinguïn gniffelt
om zijn kippendrift. Want wat een koude drukte!

In Haarlem: de illustere liguster recht gemaaid.
Hij brengt de rust terug in huizen en in tuinen.
We leggen ons te rusten, denken dan: ‘Verdraaid,
wat is de thuisgebleven wereld toch bijzonder!’


Berlijn, Panzerkazerne Bernau

maandag 6 februari 2017

Upupa epops

Verwaten hop dekt alle buitengrenzen,
beheerst het bollend veld, pedant zijn kuif
omhooggestoken als een woeste held.
Een houtduif grinnikt zachtjes met ons mee.

Nadat met hese stem hij heeft geroepen
(een klaagzang als een sonar) is hij weg
(hij leidt zijn troepen grillig heen en weer).
Duikt achter ons weer op, onder een heg.

Hij draagt met trots zijn wildgestreepte wambuis
en knikt zijn militaire vederbos:
nerveus maar op zijn hoede. Veldheer, deze?

Welnee, gemeen soldaat slechts, drukke wachter
die rond ons huis hopt en zijn vederlichte,
kwansuis Praetoriaanse, garde zoekt.