woensdag 28 november 2012

Ballade van de gestorven jeugd

Ik weet ik heb mijn jeugd te vaak gezien
als iets dat altijd met me mee zou groeien,
dat radeloos beroerd kon zijn misschien,
maar toch na korte tijd weer op kon bloeien,
dat levenslang daar was, zonder vermoeien.
Ik wist dat zij kon grienen van verdriet,
en dat zij soms van hoge koorts kon gloeien,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.

Een deel van wat je wordt komt als een gift,
een boek, wat liederen, en wat gebaren.
Alsof een fijne kam het leven zift
en weet wat nodig is om te bewaren.
Na meer dan tweeëntwintig levensjaren
is dat vooral wat rest in mijn vergiet.
Ze zat wel vol met littekens en blaren,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.

Mijn kinderen zijn zo oud nu als mijn jeugd,
en hebben net hun eigen jeugd gevonden.
Ze zijn er blij mee en dat doet me deugd.
Het lot heeft iemand als mijn gids gezonden.
't Is goed met hem zo hecht te zijn verbonden:
die dichter en zijn jonge, wijze lied.
Ze had natuurlijk altijd wel wat wonden,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.

Principes leg ik langzaam naast me neer:
ik laat me steeds meer door gevoelens leiden:
een kind onder een dikke laag meneer.
Geen mens wil immers van zijn jeugd ooit scheiden
met zoveel ouderdom nog in het verschiet.
Ik wist dat zij verschrikkelijk kon lijden,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.

(Deze liedtekst heb ik tien jaar geleden naar aanleiding van de dood van Lennaert Nijgh voor mijn zingende vriend Jan-Paul geschreven, die er onmiddellijk prachtige muziek bij heeft gecomponeerd.)

woensdag 21 november 2012

Oprechte ontroering

Ik merk dat ik, nu ik midden vijftig ben, veel minder gemakkelijk oprechte ontroering in mezelf kan opwekken dan, pakweg toen ik in de twintig was. Ik geloof niet dat ik in zijn algemeenheid hier iets wereldschokkends te berde breng – de meeste mensen zullen hun soms wat naïeve verbazing van weleer met het klimmen der jaren hebben afgelegd en ingeruild voor een regenbestendig laagje van wat straffer materiaal. Bij mij heeft een hoge dosis ironie mijn in wezen pessimistische wereldkijk verrijkt. Of mogelijkerwijze verarmd, want gelukkiger ben ik er niet door geworden, ook al heeft die geharnaste ironie me bepaald nogal eens voor ondoordachte en fatale impulsen behoed.
Wel schiet ik tegenwoordig veel gemakkelijker vol dan vroeger, maar is dat eigenlijk wel het gevolg van een oprechte emotie? Neen, ik vrees dat dit verschijnsel meer met sentimentaliteit te maken heeft dan met ontroering, vals dus en wat mij betreft eerder onoprecht, een conditionering misschien, die ik mezelf onbewust opgelegd heb. In sentimentaliteit is mijn persoon als het ware niet gelijkwaardig aan de emotie. In ontroering wel. Oprechte ontroering kan ik als gelijkwaardige in de ogen zien.
Wat voor zaken hebben me in het verleden ontroerd tot het pijn deed? Kunst en poëzie vanzelfsprekend, maar ook natuur. Architectuur, literatuur (Russische!) en muziek. Steeds doorzoekend, niet wild alle kanten uit, maar in langzaam wijder wordende spiralen cirkelend om wat ik als mijn eigen kern begon te beschouwen, geraakte ik van ontroering naar ontroering. Ach er was zoveel te ontdekken en eigen te maken.
In mijn geheugen gegrift is het moment dat ik voor het eerst de schilderijen van Botticelli en Ghirlandajo in het echt zag, of in Gent Het Lam Gods van de broers van Eyck. Of Montmartre, het Comomeer vanuit Bellagio, het Evoluon, Victoria Station, de Drachenfels.
Dat vermogen tot emotie is kwijt, verloren geraakt, een herinnering geworden, waar ik heimwee naar heb. De laatste tijd steeds meer.
Het was met dergelijke overpeinzingen dat ik, vergezeld van mijn lief, de tentoonstelling De weg naar van Eyck ging bezoeken, in het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Eens kijken of er iets terug kon keren van de verbaasde jongeman die ik ooit was.
We gingen vroeg, tevergeefs, om de grootste drukte voor te blijven. Bij dit soort groots aangepakte tentoonstellingen valt me telkens weer op hoe onbeschoft de gemiddelde museumganger en –gangster is. Terwijl je staat te kijken op pakweg anderhalve meter afstand, schuift het beeldendekunstentuig rustig voor je, om hunne snufferds bijkans ín de verf te steken, daarbij duwend en ellebogend alsof we bij een gaarkeuken in oorlogstijd staan. Nu heb ik zelf ook grote moeite met de details van deze, overwegend zeer kleine schilderstukjes, en ook ik moet mijn bril afzetten en op een decimeter afstand gaan staan turen om iets te kunnen zien, maar ík controleer wel eerst of er niet nog iemand anders staat te kijken.
Waar ik ook niet aan gedacht had, was het feit dat dergelijke toptentoonstellingen natuurlijk in de sfeerloze nieuwe vleugel gehouden worden. Geen plek voor al te diepe ontroering.
En dan was er het verschijnsel van de smart-phones. Als trotse bezitter van een ouderwetsche vaste telefoonaansluiting en mijn broekzakken heerlijk leeg van mobieltjes, was ik er niet van op de hoogte dat de audiovisuele tour tegenwoordig via dit onplezierige medium plaatsvindt. Menigmaal kon het gebeuren dat een bezoeker er de voorkeur aan gaf om het besproken kunstwerk via hun treurige lcd-schermpje te bekijken, in plaats van in het echies.
Uiteindelijk was de tentoonstelling ondanks alles wel degelijk een goed opgebouwd betoog  geworden van de samensteller, Friso Lammertse, die glashelder liet zien hoe de cultuur van de vroege 15e eeuw logischerwijze moest leiden naar de nieuwe esthetiek van van Eyck, wiens te weinige tentoongestelde werken op spectaculaire wijze superieur waren aan dat wat eraan vooraf gegaan was. Niettemin vond ik het jammer dat in het kunsthistorisch betoog de vent van Eyck niet echt een kop kreeg: hij bleef een mysterieus en ongrijpbaar silhouet.
Geen spoortje van ontroering bij de Dwarse Man, overigens. Jammer, maar we blijven proberen.

zaterdag 10 november 2012

Growing old disgracefully

Natuurlijk, iedereen wordt ouder. En het is eigenlijk niet fair om daar al teveel aandacht aan te besteden. Maar voor iemand die is opgegroeid onder begeleiding van gevallen engelen en magische sjamanen met lange, wapperende haren, is het toch wel even slikken bij het aanschouwen van de teloorgang van sommige van die jeugdidolen. Een van de bekendste en meteen meest tragische, is misschien wel Syd Barrett, de onfortuinlijke eerste leider van Pink Floyd, wiens aangeboren instabiliteit, in combinatie met LSD, van hem in hoog tempo een wrak maakte. Huiver nog maar een keer mee:
Iemand die nog veel meer mijn vormingsjaren kleur heeft gegeven was Pete Sinfield, de jongen die met zijn (ondertussen wat mij betreft wel voor 95 % als reddeloze kitsch doorgeprikte) songteksten een vreemd, intellectueel en quasi-psychedelisch kunstgroepje, genaamd Giles, Giles & Fripp, omvormde tot de ultieme progressive-rock-mastodont King Crimson. Als je goed kijkt zie je dat hij eigenlijk niet eens zo vreselijk veel veranderd is: die ogen, die neus.
Net weer een nieuwe dubbel-CD, waar de fans zich van zijn doodgeschrokken (nummers van een half uur!). 'Vroeger al geen mooie jongen,' vindt de huisgenote. Ik weet dat zo net nog niet: met zijn lange, vette haar, prominente bakkebaarden en priemende ogen was hij beslist wel een soort archetype voor ons would-be hippies. Neil Young:
Voor mij zal Fleetwood Mac tot in de eeuwigheid een bluesband blijven, zonder Amerikaanse dames of gelikte liedjes. De leider van de enige echte Fleetwood Mac was en is Peter Green, en ook hij heeft het niet makkelijk gehad. Door een soort van godsdienstwaanzin getroffen, besloot hij dat de band al het verdiende geld aan ideële doelen moest schenken. Exit Peter Green.
Ik heb, veel later, nog ooit een documentaire gezien waarin hij vereenzaamd en ietwat vervuild achter altijd gesloten gordijnen in een rijtjeshuisje woonde, met nagels van vijf centimeter lang. Er was, vertelde hij, geen gitaar in het huis te vinden. Maar hij zou toch, als het mocht, graag nog eens met Fleetwood Mac spelen.
Tegenwoordig gaat het weer veel beter met hem en hij speelt weer de blues.
Was het dan alleen deze generatie die zich te buiten ging aan allerlei slechts en aldus hun verouderingsproces met groot enthousiasme een handje hielpen? Nee. Natuurlijk niet. Kijk eens wat een leven van seks, drugs en rock 'n roll heeft gedaan met David Lee Roth, ooit de vitale blonde god van hardrockband Van Halen. Deze vind ik persoonlijk de meest angstaanjagende van allemaal! Deze transformatie is zo verontrustend, dat het geruchtencircuit over allerlei mogelijke vreselijke degeneratieziektes rept, maar daar wordt officieel helemaal niets van bevestigd. Die argwaan in zijn ogen - kan die van iets anders gekomen zijn dan van de witte sloper?
En toch, het hoeft echt niet altijd zo dramatisch te verlopen. Laten we positief eindigen. Wie herinnert zich nog Arlo Guthrie, de zoon van folk-held Woodie Guthrie? Arlo werd bekend met de LP Alice's Restaurant en hij vormde een rustpunt in het tumult van Woodstock.
Ik moet toegeven dat zijn stijl van ouder worden nou ook bepaald niet de mijne zou zijn, maar niettemin: thumbs up, Arlo! Goed gedaan! LOL!