donderdag 17 april 2014

Kwantummechanica en de nieuwe week

Het had totaal niet voor de hand gelegen,
want onze geesten waren zwaar versluierd.
Uiteindelijk werd alles duidelijk
omdat een luisterrijk genieënbrein
conventies elegant wist weg te vegen.
 
Kwantumdradentheoretisch moesten
de weken niet uit zeven, maar uit twaalf
verschillend lange dagen zijn ontstaan.
En plotseling bleek elk model te kloppen
en kon de mens terug, vooruit en zij-

delings de tijd doorkruisen, want er waren
nu geen delingen door nul meer en geen nare
limieten tot oneindig of kwadraten in
de min. Geen zeven dagen meer maar twaalf dus!
Ja mensen, achteraf is ’t makkelijk lullen.

dinsdag 8 april 2014

Vreemde zaken in Edinburgh

Zomaar wat observaties vanuit de hoofdstad van Schotland. Het kan er vreemd aan toe gaan in Edinburgh!

De eerste medegast die we in ons Edinburghs hotel tegenkwamen, ik heb het al verklapt, was een jonge Française gekleed in een Teigetjekostuum. Ze was al helemaal dichtgeritst, alleen het hoofd van haar pak hing ondersteboven tussen haar schouderbladen. Dat ze het zelf ook wel een beetje vreemd vond, werd bewezen door een nerveus giechellachje toen haar metgezellin foto na foto schoot. De fotografe was ook zenuwachtig en zat vol anticiperende energie. Mijn aanvankelijk vermoeden, dat de twee professioneel bezig waren, werd gelogenstraft toen we beneden, op de eerste verdieping, de Grote Vergaderkamer ontdekten, de praalzaal van het negentiende-eeuwse gebouw, waar nog een achttal wonderbaarlijk geklede Franse jongens en meisjes aan een buffet stond. Één van hen was gekleed als een zombie, een ander was geheel gewikkeld in bubblewrap. Het was blijkbaar een vrijgezellenfeestje van studenten. Leuk om zoiets te organiseren in het verre Schotland!


In een grote winkel in tartans en whisky (als je heel goed zoekt vind je er wel een in Edinburgh!) klonk uit het luidsprekerssysteem vrij hard I am the Walrus van de Beatles. Dat vond ik wel een complimentje waard.
‘Nice music!’ Het antwoord verbaasde me. De jongen sprak met een zwaar buitenlands accent. Hij klonk Pools, maar zag er eerder Zuid-Amerikaans uit.
‘You too loud?’
‘I like it.’
Waarop de jongeman verontschuldigend verklaarde: ‘I only here two weeks. You not like? I put music off, yes?’

Bij het imposant op de top van een steile ex-vulkaan gelegen kasteel troffen we weer een winkel aan in tartans en whisky. Toen we ook daar naar binnen liepen moest ik lachen: opnieuw de Beatles. Deze keer Lucy in the Sky with Diamonds. Wijselijk besloot ik me er maar niet mee te bemoeien.

Gedurende ons hele verblijf in de stad had ik dat vreemde gevoel van constant in film- of gameachtergronden rond te lopen. Onder mijn dunne laagje van spot en betweterij schuilt een “sucker” voor eenvoudige romantiek. Als iets er verweerd uitziet, een beetje afgesleten, lichtelijk in de steek gelaten, vind ik het al gauw mooi.
St. Cuthbert Cemetery

Aan de voet van Castle Rock vind men de begraafplaats van St. Cuthbert, dat zo mee zou kunnen doen als plaats van handeling in een mooie magische film, of een aflevering van het computerspel Broken Sword. Omgevallen grafstenen, met salpeter bedekte galerijen, de norse aanwezigheid van een grauwe kerk, een tweede kerk nevelig in de verte, een contour slechts. Wacht eens… is dat een raaf? Omzichtig sluipend tuurde ik en tuurde. Het was een grote kraai, helaas. Trap op en je bent in Princes Street, de grote winkelstraat van de stad.
 
Bij een vestiging van Doc Martens zag ik ze: de Jeroen Bosch schoenen. Ook waren er kistjes, met een nog mooier motief. Bijna, bijna had ik een paar gekocht, maar met mijn moeilijke Ecco-voeten vrees ik dat ze eeuwig in de kast zouden verdwijnen. Maar lieve lezer, moet je toch eens zien wat een beauty:

Bosch Doc


In het oude gedeelte vind je naast ieder woonhuis een poort naar een achtergebied, dat “Close” genoemd werd. Als je de poort door was kwam je op een soort binnenplaats waar blijkbaar in vroeger tijden de meeste Edinburghers woonden. In de Lady Stair’s Close heeft de nationale dichter Rabbie Burns gewoond. Dus is daar nu het Writers’  Museum gevestigd.


Lady Stair's Close.
Rechts één van de zeer zeldzame
tartan en whisky-winkels in Edinburgh
Op de laatste dag van ons verblijf was er weer iets hoogst bizars met muziek: in de Pound-stretcher (zoiets als bij ons de Euro-winkel) had iemand, vermoedelijk speciaal ter ere van mijn aanwezigheid, Uncle Meat van the Mothers of Invention op het geluidssysteem gezet. Ik viel bijkans in katzwijm tussen de plastic teiltjes en goedkope zonnebrandolie. Zonder dat ze het doorhadden, werd de achterstandsmoeders en -kinderen iets buitengewoon waardevols bijgebracht. Ze bleven er totaal onverschillig onder.

zondag 6 april 2014

Rosslyn Chapel

Een boek dat nogal wat
op zijn geweten heeft
Ik denk dat ik, toen de paperback-editie van The Holy Blood and the Holy Grail verscheen, één van de allereersten in Nederland was die dat boek kochten. Ik had bij de American Book Center de hardback al eens doorgebladerd en wist dat ik een boek, dat zo rijk gevuld was met glorieuze, creatieve en waarschijnlijk op totale nonsens gebaseerde speculaties, beslist eens in mijn kast zou moeten zetten.

Ruim dertig jaar later, is het boek allang volledig met de grond gelijk gemaakt, en is alle onzin, onwaarheid en hoopvolle hineininterpretatie ragfijn gefileerd door de mensen die er verstand van hebben. De geheime organisatie genaamd Prieuré de Sion bestaat niet en is, net als de indrukwekkende lijst van haar vroegere Grand-Maitres, van Leonardo Da Vinci (hé, daar is-ie-al!), via Claude Debussy tot aan Jean Cocteau, een verzinsel van de schelm en oplichter Pierre Plantard de Saint-Clair, een mysterieuze en ongrijpbare meneer die innige banden onderhield met allerlei extreemrechts geboefte.
Pierre Plantard
Niettemin moet ik bekennen dat ik nog steeds een zwak heb voor dit stukje “alternative history” van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln, zelfs in aanmerking nemend de ietwat noodlottige invloed die het boek op latere ontspanningsliteratuur heeft gehad. Dan Brown was niet de eerste en niet de laatste die de thematiek verwerkt heeft. Integendeel, hun naam is Legioen. Sommige schrijvers hebben hun inzichten in nog ellendiger bewoordingen neergekrabbeld dan Brown, maar vele anderen zijn aanzienlijk beter uit hun woorden gekomen. Hoe triest dat niemand van hen in het succes van de hausse heeft kunnen delen. 

De centrale premisse van The Holy Blood and the Holy Grail is dat Christus niet stierf aan het kruis, maar gered werd, met zijn vrouw Maria Magdalena naar Europa vluchtte (via het Zuid-Franse Rennes le Chateau) en een bloedlijn in gang zette die, bijvoorbeeld via de Merovingische koningen in Frankrijk, tot op de dag van vandaag in stand gehouden is.
De heilige Graal
Verscheidene familienamen behoren tot die lijn, zoals de reeds genoemde Plantard en Sinclair (St. Clair). Volgens het boek waren deze families de krachten achter de schermen die van de Tempeliers een financieel imperium maakten, en die door hun bevoorrechte positie in met name Palestina een fabelachtige schat wisten te verwerven. De voornaamste bestaansreden van de organisatie was niet het beschermen van het geheim van de heilige graal (“san greal”), maar van de bloedlijn (“sang real”). Het ultieme doel: de nakomelingen van Christus terug te brengen op de Franse troon. Het moment voor actie: als de tijd rijp is. Het streven, als de troon eenmaal teruggewonnen is: het vestigen van de Nieuwe Wereldorde. De toegestane middelen: ieder denkbaar middel. Ja ja, lezer, nu gniffelt u nog!

Vrijwel alle moderne populaire complottheorieën komen dus eigenlijk voort uit één en dezelfde veronderstelling: dat Christus’ bloedlijn zich in Europa heeft voortgezet. De Illuminati, de Vrijmetselaars, de Ahnenerbe, Opus Dei, alles is verschijningsvorm van hetzelfde. Ik geef toe: gevaarlijk terrein. Vele krankzinnigen wentelen zich in deze wilde theorieën en ik wil als erkend niet-krankzinnige daar niet graag mee geassocieerd worden.

Wat het voor mij allemaal toch pikant maakt, is dat de grondaanname in het boek, namelijk dat Jezus getrouwd was en kinderen had, best aannemelijk gemaakt kan worden: hij was een rabbi en in de Joodse maatschappij moesten rabbi’s getrouwd zijn om hun functie uit te kunnen oefenen. Dit nauwelijks heterodoxe inzicht is overigens al veel ouder dan het boek en kent vele aanhangers van buiten het complottheoriewereldje.

Jacques de Molay,
laatste grootmeester der Tempeliers
Hoe dan ook: voor een halfingevoerde leek is het totaal onmogelijk om verdichtsels, leugens en feiten, speculaties en redelijke conclusies uit elkaar te houden. Dat de Tempeliers bestaan hebben, zoveel is zeker. Dat Philips de Schone tussen 1307 en 1314 de organisatie in een bloederig offensief vernietigd heeft, is zeker, en ook dat de weinige overlevenden vervolgens naar allerlei uithoeken van Europa gevlucht zijn. Met name Schotland ontving de laatsten der Tempeliers met open armen. In dat land treft men verscheidene kerken aan, voorzien van de veelzeggende symbolen der Tempeliers. Of er werkelijk een schat bestaan heeft, en of de laatste ontsnapte Tempeliers die mee hebben weten te smokkelen, Frankrijk uit, daar is officieel niets van bekend. Officieus zijn er honderden theorieën.

De bekendste van de Schotse Tempelierskerken is wel Rosslyn Chapel, gebouwd door William Sinclair, 1st Earl of Caithness. Een bescheiden kerkje, dat na het enorme succes van Dan Browns boek en de gelijknamige film haar jaarlijkse bezoekersaantal zag verveelvoudigen. Zo groot was plotseling de toestroom van toeristen, dat de uitbaters van de kapel uitermate poenerig hebben kunnen uitpakken met een kosten-noch-moeite sparend bezoekerscentrum, compleet met het toilet der toiletten. Het is duidelijk: Dan Brown heeft Rosslyn Chapel geen windeieren gelegd.

Ondanks al dit onverkwikkelijks is de kerk beslist de moeite waard. Toen wij haar gingen bezoeken, vorige week zondag, hing er een zware, sliertige nevel over het altijd glooiende Zuidschotse landschap. Heel Midlothian was onzichtbaar geworden en kil. We hadden eerder op die dag al het heilige eiland Lindisfarne bezocht en het leek een goed idee om de stemming van gedragen mystiek voort te zetten in een iets andere setting.

Door het slechte weer was het relatief rustig in de buurt: er stonden geen touringcars geparkeerd en het ontbrak volledig aan Japanners. De mensen die er wel waren (goed volk: zware wandelschoenen, North Face rugzakken, macrobiotisch haar) leken oprecht geïnteresseerd. Misschien wel bijna de helft bekeek de kerk met eigen ogen en niet door de zoeker van hun telefoontje. Zou het hun opgevallen zijn dat de gargouilles boven de ingang bij nader inzien geen leeuwen, maar bavianen zijn?

Wat meteen opvalt aan het interieur, is dat de laatgotische ornamentiek met een grote kwast overgekalkt is, zodat alle vormen zacht geworden zijn en vloeibaar, een beetje als bij de Portugese gotische estilo manuelino, die eruit ziet alsof hij twee eeuwen lang onder de zeespiegel bewaard is.

Wie de symbolen zoekt, zal ze vinden. Vermaard is de zogenaamde Apprentice pillar, waarvan gespeculeerd wordt dat een deel van de schat er in een holle ruimte opgeborgen is. Één symbool zoekt de bezoeker tevergeefs. Boven de doorgang naar de crypte, is in de film een veelbetekenend hexagram te zien. Wie het symbool terugzoekt, zal een lichte cirkel in het steen ontdekken, maar geen zespuntige ster: de filmcrew had het symbool daar vastgeplakt en naderhand weer mee naar huis genomen.

We hebben nog in de crypte rondgekeken, maar geen spoor was er te bekennen van enig onbekend werk van Leonardo Da Vinci. Dat was een beetje teleurstellend.

Wel weer leuk dan is om te vermelden is dat wij, in tegenstelling tot alle andere bezoekers, wel degelijk fabelachtige schatten gevonden hebben in de omgeving van de kerk. Ik ga de lezer niet precies vertellen waar, want omdat we in een vrij kleine Peugeot 307 reisden konden we alleen maar het allerbelangrijkste meenemen. We hebben in ieder geval nog een ossuarium van Jezus Christus, de schedel van Jozef van Arimathea (twee zelfs: één uit zijn jeugd en één van vlak na zijn dood), de Graal zelve, en de ontbrekende Dode-Zee-rollen achter moeten laten. Wat we wel hebben overgebracht is de Arke des Verbonds (de enige echte), die we tijdelijk in Haarlem in ons tuinschuurtje hebben ondergebracht, waar hij in een schemerig hoekje staat. Gelukkig hadden we een Flying Blue kaart van de KLM, zodat we niet hebben hoeven bijbetalen voor deze extra bagage. Dat komt toch al gauw op twee tientjes extra. De Arke straalt een beetje zonderling, onaards licht uit en de huisgenoten durven niet meer het schuurtje in.
De Arke des Verbonds, zoals hij nu in ons schuurtje opgesteld staat


donderdag 3 april 2014

Een hotel met een waardeloze naam



Het begon al heel vreemd: nadat we onze hotelkamer vluchtig gekeurd hadden, en ons terstond weer naar buiten begaven voor een voorlopige inspectie van de stad, kwam uit een belendende kamer een Française tevoorschijn, gekleed in een Teigetje-pak, compleet met kop en staart. En door associatie realiseerde ik me ineens: ik was vergeten de brief van Gerard Reve over zijn verblijf alhier te lezen uit Op weg naar het einde. Dat had ik me nog wel zo voorgenomen. Niettemin: alles kwam meteen al wel weer goed samen, Edinburgh was in stijl begonnen.

Ons hotel ging schuil achter een volstrekt nietszeggende naam, die vermoedelijk een zekere aantrekkingskracht zou kunnen hebben voor onze Amerikaanse medemens, die alles het liefst zo simpel en generiek mogelijk heeft. Ook de fysieke buitenkant van het hotel diende uitsluitend om te verhullen. Zo kon het gebeuren dat we, na geboekt te hebben puur op grond van een betoverende en zeer veelbelovende internetfoto op de boekingssite, tot onze schrik een saai en serieus, enigszins grauw uit zandsteenblokken opgebouwd banken- en kantorenplein opdraaiden en ten eerste dachten: ‘Oh.’
En vervolgens: ‘Hm.’

Maar schijn bedroog. Oorspronkelijk gebouwd als het familiehuis van John Ritchie Finlay, eigenaar van de krant The Scotsman, werd het pand in 1883 door de jonge architect Sydney Mitchell grondig herbouwd en voorzien van de vele architectonische ornamenten die het zo karakteriseren. Findlay gaf Mitchell de opdracht om het interieur geheel aan zijn maatschappelijke positie en smaak aan te passen. De familie boerde goed en dat wilde de Findlays maar al te gaarne aan iedereen laten zien. Zo ontstond de royaal met eikenhout gelambriseerde hal en zijn glorieuze marmeren trap met handgesneden draken en rozetten. 
Op de eerste verdieping werd een bibliotheek ontworpen die geënt was op die van Walter Scott in Abbotsford House. Overal kon men de initialen van John Ritchie Findlay en zijn vrouw Susan Leslie aantreffen. Glas in lood en pluche deden de rest: dit was een rijke en indrukwekkende woning.

Na de dood van Findlay in 1898 erfde zijn oudste zoon, John Ritchie jr., later Sir John, het huis en hij bleef er met vrouw en kinderen wonen tot zijn dood in 1930. Zijn weduwe, Lady Harriet, schonk het pand aan het Edinburgh College of Domestic Science, dat het in gebruik nam als een studenteninternaat. Dit was het moment dat op de tweede en derde verdieping de vijfentwintig slaapkamers werden ingericht die thans als hotelkamers gebruikt worden. Vele andere verbouwingen vonden plaats om het gebouw aan zijn nieuwe functie aan te passen. Voor de indrukwekkende matrone werd vlakbij de voordeur, in de grote ontvangsthal een slaapkamer gebouwd, zodat ze het doen en laten van de meisjes in de gaten kon houden. Naar haar, de indrukwekkende Alice Melvin, werd het gebouw voortaan Melvin House genoemd.

In 1970 werd de campus van het college verplaatst en kreeg het gebouw opnieuw een nieuwe functie, nu als trainingscentrum voor de NHS, de National Health Service. Vele gespecialiseerde boeken in de bibliotheek over ziekenhuismanagement en –architectuur herinneren daar nog aan. In 1996 kocht hotelier John Milton het pand van de NHS en hij voerde een aantal ingrijpende restauraties door zodat het gebouw weer in zijn oorspronkelijke glorie hersteld werd. Nog weer later, in 2011, werd het Melvin House Hotel deel van een keten, en vandaar dat het thans de waardeloze naam B & B Club Edinburgh heeft.