vrijdag 27 november 2020

Narziss en Goldmund herlezen


Het sciencefiction niemendalletje Zwerfeilanden in het groen van Philip José Farmer was het eerste boek dat ik ooit in één ruk heb uitgelezen, de lange nacht door. Ik had het geleend van mijn buurjongen Peter. Liggend op mijn buik, met een zaklantaren in de vuist geklemd, las ik tot het uit was. Ik was twaalf of dertien.

Het eerste serieuze boek dat ik in één ruk uitlas, was Narziss en Goldmund van Herman Hesse. Dat moet in 1971 of daaromtrent geweest zijn, ik was veertien of vijftien. Ik had geen zaklantaren meer nodig: pa had een bedlampje gemonteerd, dat ik trouwens nog tot mijn verhuizing naar Haarlem, in 2006, in gebruik heb gehouden. Het was een boek dat als vanzelf in ons huis terecht gekomen was omdat mijn vader, als handelsreiziger namens Singel 262, alle uitgaven van Querido, Boom en de Arbeiderspers gratis mee naar huis mocht nemen. Heel veel van die erfenis staat nu in mijn of Maya haar boekenkasten.

Het boek sloeg bij ons kwansuis hippie-jongens behoorlijk in. Toen we het lazen waren we vijftien of zestien en we vonden het een meesterwerk - het eerste echte meesterwerk dat we lazen.
Onze vriendenschaar was uiteraard allang onderverdeeld in archetypen (een woord dat wij ook kenden - jong als we waren lazen we Carl Gustav Jung toen! Ikzelf ben daar na mijn twintigste mee gestopt). Het draaide bij die archetypen om hersens en hart, man en vrouw, wetenschap en kunst, yang en yin (ook de I Tjing lazen we en sommigen onder ons wichelden hun dag alvorens verder te gaan). Het draaide om Narziss en Goldmund, kortom. Want die Jungiaanse archetypische verdeling was natuurlijk kat in het bakkie voor Hesse, zoals wel blijkt uit de roman.

In diezelfde, mij nu buitengewoon simplistisch aandoende archetypische onderverdeling van onze vriendenroedel was ik de hersenjongen, dus ik had heel wat goed te maken. De meeste van mijn ietwat schemerig door het prille leven zwevende vrienden waren (vanzelfsprekend zou ik haast zeggen) beginnende Goldmundjes. Zo jong als we waren, was iedereen het erover eens dat het verre verkieslijk was Goldmund te zijn, de artiest en hedonist, en niet Narziss, de monnik en asceet. Onder de druk van de groepsdwang vond ikzelf dat ook. Ik ben thans een zestiger en naar mijn eigen gevoel volledig uitgekristalliseerd als een gevoelsmatig hersenmens, of een cerebrale dromer, wat u wilt. Archetypering hoort in de prullenbak.

Voor mijn serie Corona-herlezingen (zie ook hier) wilde ik mijn Duitse Rowohlt pocket gebruiken maar die bleek ik tot mijn verbazing helemaal nooit bezeten te hebben, dus greep ik noodgedwongen terug naar de voortreffelijke vertaling van Pé Hawinkels.
Mijn herlezing van dit seminale boek was om het nog zacht uit te drukken ontluisterend. Om te beginnen is de titel misleidend: het boek zou simpelweg “Goldmund” moeten heten. Narziss bestaat weliswaar, maar slechts als een soort idee, een referentiekader voor het doen en laten van Goldmund. De enige werkelijke hoofdpersoon van het boek is Goldmund, en dat is geen plezierige persoon. Hij blijkt een ordinaire, egoïstische lul te zijn, alle prietpraatjes over kunst, kijken naar mensen en het leven doorvoelen ten spijt. Eén oogopslag en zowel de boerenmeiden als de adellijke dames begeven zich in rotten van tien naar zijn bedstee, geschenken brengende. Geen moment geeft Goldmund iets terug - hij neemt alleen maar en gaat vervolgens verder op zijn wandeltocht, want hij is een door nieuwsgierigheid gedreven mens. Dat deze lompe allesneukerd zonder enige formele training, slechts door spontane condensatie van zijn talent een meesterbeeldsnijder kan worden is diep ongeloofwaardig.

Dat niet alleen de schrijver Hesse, maar ook de ascetische idee (ik zou hem geen mens noemen) genaamd Narziss van hem meer kan houden dan van wie anders dan ook (in Narziss’ geval met uitzondering van god), vereist zoveel uitleg dat Hesse daar maar niet eens aan begint. Laten we het er maar op houden dat Goldmund alles is wat Narziss niet is en dus op zijn eigen wijze bijdraagt aan de voortreffelijkheid van de schepping. En ja, zo lust ik er nog wel een paar!

Nu en dan geeft Hesse zichzelf in het boek de kans om iets betekenisvols te zeggen maar hij verknoeit het telkens weer met zijn goedkope, gemakzuchtige mysticisme dat later een hele generatie (onszelf dus incluis) in de luren legde. Maar niet alleen wij, werkelijk iedereen trapte erin. Waar Henry James, Virginia Woolf, William Somerset Maugham, Anton Tsjechov, Henrik Ibsen, James Joyce, Leo Tolstoj, Mark Twain en Marcel Proust nooit de Nobelprijs hebben gekregen, won Herman Hesse die wel. In 1946.

vrijdag 6 november 2020

The Picture of Dorian Gray herlezen

Wat ik altijd al deed, maar nu in coronatijd nog vaker, is duiken in mijn verleden als kijker, luisteraar of lezer. Oude films bekijk ik opnieuw, oude boeken herlees ik. Er zijn er die dat nooit doen: vooruit moet je, niet terug! Ik ben wat meer stationair ingesteld en vind troost in de herkenning.

Hoewel, herkenning? Dat is niet altijd zo. Dat kan het herlezen heel interessant maar tegelijkertijd heel pijnlijk maken. Het vertelt me zo veel over wie ik vroeger was, en wie ik nu geworden ben. Na de afgelopen maanden alle delen over de gentleman’s gentleman Reginald Jeeves van P. G. Wodehouse te hebben herlezen, met een langzaam afnemende instemming trouwens, heb ik zojuist uit de verzamelde werken van Oscar Wilde The Picture of Dorian Gray herlezen.

Het is veertig jaar geleden, gedurende mijn studententijd, dat ik het voor het eerst las. Ik vond het prachtig. Ik las het in de vertaling van Elisabeth Couperus-Baud, de echtgenote van Louis Couperus. Een charmante samenloop van omstandigheden natuurlijk, want net als Couperus was ook Oscar Wilde een homoseksueel die omwille van de publieke opinie en het burgerlijk wetboek in vredesnaam maar getrouwd was. Veel anders zat er niet op in die tijd.

Het boek begint met een kort voorwoord bestaande uit een aantal provocerende aforismen over kunst. Eén van de bon mots uit de inleiding luidt: "There is no such thing as a moral or an immoral book. Books are well written or badly written. That is all". Als inleiding op een roman die door vele lezers als hoogst immoreel beschouwd zal worden is dit een provocatieve uitdaging.

Want men vraagt zich vervolgens natuurlijk meteen af: is dit boek eigenlijk wel well written? Bij herlezing rezen bij mij steeds meer twijfels. Alle ramen in het boek zijn dicht. De handeling is binnenshuis, en de atmosfeer daardoor grondig verstikt. Het perspectief is benauwd en beperkt. Ik merk het ook in ander proza van Wilde. Toch is dat niet uitsluitend de fout van Wilde; het is de fout van het negentiende-eeuwse naturalisme dat graag een gesloten kamer beschreef, met de luiken dicht en de gaslamp aan.

De zinnen van Wilde zijn vaak prachtig, de gekozen woorden zijn soms vondsten van de bovenste plank en de taal is exquisiet, maar de ruim honderdzestig pagina’s als geheel vind ik zwak, gekunsteld en soms zelfs gemakzuchtig. De hoofdthematiek wordt afgeraffeld in een beperkt aantal scènes met telkens een forse tijdverdichting ertussen. Daardoor wordt de aandacht gevestigd op precies de belangrijkste tekortkoming van het boek: het is veel te kort.

In het eerste deel van het boek worden de drie hoofdpersonen geïntroduceerd. In de haast van de korte roman worden ze niet genoeg van elkaar onderscheiden. In zekere zin is dat wel te begrijpen. Wilde merkte in een brief op, dat "Basil Hallward is what I think I am: Lord Henry what the world thinks me: Dorian what I would like to be - in other ages, perhaps". Wanneer de verschillen tussen de drie wel wat meer uitgewerkt worden, wordt dat gedaan op een tamelijk bruuske, bijna gehaast aandoende wijze. Pas tegen het eind zijn de karakters volledig ontwikkeld en kan men duidelijke verschillen aanwijzen, maar dan is het boek haast uit.

Waar daarentegen wel heel veel aandacht aan besteed is, zijn de epigrammen, die zodanig ampel door het boek gemengd zijn, dat je haast de indruk krijgt dat voor Wilde de witticisms het belangrijkste onderdeel van het werk vormen. Tijdens het lezen hoorde ik voortdurend een denkbeeldige drum-roll, iedere keer als er weer een gewaagde paradox passeerde, de meeste panklaar voor leuke citatenboekjes.

Een heel vreemd aspect aan de roman is dat het boek speelt in 1890, ongeacht hoe oud de hoofdpersonen zijn. Dorian is achttien in 1890 als hij geportretteerd wordt, maar het is nog steeds 1890 als hij twintig jaar later Basil, de schilder van zijn portret vermoordt. En als hij sterft (nog weer tien jaar later?) is het nog steeds 1890.

The Picture of Dorian Gray is zover dat maar menselijkerwijs mogelijk was, een homo-erotisch boek geworden. Veel meer dan ik me kon herinneren. In een Engeland waar homoseksualiteit strafbaar was en waar de schrijver van een homo-roman een pittige gevangenisstraf riskeerde moest Wilde voortdurend de grenzen bewaken van wat nog wel, en wat niet meer kon. Ostentatief waren alle mannen in The Picture of Dorian Gray hetero en getrouwd, maar niet eens erg subtiel wordt door het gehele boek heen de suggestie gewekt dat Dorian Gray’s liefdeleven gedomineerd werd door the love that dare not speak its name, zoals Wilde’s latere vriend Lord Alfred Douglas het omschreef in zijn gedicht Two Loves. Het vrouwelijk geslacht komt er in dit boek heel slecht vanaf. Men kan gerust van een misogyn werk spreken. "My dear Dorian," answered Lord Henry, taking a cigarette from his case and producing a gold-latten matchbox, "the only way a woman can ever reform a man is by boring him so completely that he loses all possible interest in life".

In het middenstuk van het boek bewijst Wilde eer aan À rebours van zijn iets oudere tijdgenoot Joris-Karl Huysmans (1848-1907), een roman zonder plot die als de bijbel van het decadente dandyisme beschouwd werd. Wilde’s werk is veel te kort om enige verdieping van de Huysmansiaanse thematiek te kunnen aanbrengen en dat gebeurt dan ook niet. Oppervlakkig en vrijblijvend breviert het boek door een paar van de thema’s uit die grote, zes jaar eerder verschenen Franse roman. Juwelen, decadente literatuur, muziek en materialen.

Dorian pleegt misdaad op misdaad, betrekt alles op de meest egoïstische wijze op zichzelf en legt geen verantwoording af. Alle ellende die zijn leven bij anderen veroorzaakt heeft niets met hem te maken. Hij leeft slechts en blijft een onschuldige misdadiger. Ik heb het vermoeden dat de onschuld van de voorbestemde mens wel eens de kern van Wilde’s betoog zou kunnen zijn.  

Net als in ander werk van Wilde (tot in het belachelijke doorgevoerd in het korte verhaal Lord Arthur Savile’s Crime bijvoorbeeld) speelt het in het naturalisme populaire thema van de voorbestemming een grote rol. De hoofdpersoon is passief in het voor hem bepaalde kwaadaardige levenspad, en daardoor is hij ook eigenlijk onschuldig aan de misdaden die hij pleegt. Het is ten slotte niets anders dan precies dat: voorbestemming. Predestinatie, karma, wat men maar wil.

Het einde laat zich een beetje voorspellen. Dorian blijft jong en aantrekkelijk, het schilderij veroudert en wordt met de tijd gemener. Met name na Dorians moord op de schilder worden de handen op het schilderij klauwen, en krijgt de mond een kwaadaardige trek. Uiteindelijk vernietigt de nog steeds eeuwig jonge Dorian het schilderij, maar sterft daardoor zelf. "Lying on the floor was a dead man, in evening dress, with a knife in his heart. He was withered, wrinkled, and loathsome of visage. It was not till they had examined the rings that they recognized who it was".

Concluderend: hoewel het boek mooi geschreven is, is het te kort. Veel te kort in ieder geval om de ongetwijfeld boeiende thematiek uit te diepen. Daardoor blijft het een oppervlakkig werkstuk dat slechts sporadisch aan dieper liggende en interessantere thema’s raakt. En daardoor blijft het in zekere zin een mislukking. En dat is een conclusie die me op voorhand enorm verbaasd zou hebben.

dinsdag 22 september 2020

Fragment uit een nooit voltooide roman

Steeds vaker heb ik spijt van mijn achteloosheid van vroeger. Natuurlijk, ik had gewoon beter moeten kijken, geconcentreerder, preciezer, verbaasder. Ik had beter moeten herinneren, zodat ik later meer onthouden zou hebben. Maar wie weet nu dat hij een onuitgesproken opdracht heeft, wanneer hij acht is, tien, vijftien? Pas veel later realiseer je je dat je de belangrijkste opdracht van je leven verzaakt hebt en dan zit je met de resten. Scherven om je heen, de lijmpot leeg, handboeken met plaatjes hoe het allemaal in elkaar hoort te zitten verdwenen, zelfs de aantekeningen die de hoopvolle jongen op zijn veertiende maakte zijn nutteloos. Oh wat een slechte observeerder was ik, wat een nonchalante levensverlummelaar. De grijze man verwijt het de jongeman nu, maar spijt en wanhoop helpen hem ook niet verder op weg. Geen Proust is hij, deze grijsaard, al die details, aan- en ingevuld, opgedoft en gearrangeerd om de mythe kloppend te maken ten spijt. Dat wat wordt aangezien voor herinneringen zijn dat niet. Herinneringen zijn slechts geestverschijningen, vermeende doorkijkjes naar een parallel universum dat weggestopt is achter verhullende gordijnen van dimensies van tijd en soms ook van ruimte.
De hoofdpersonen uit de voorstellingen die in mijn hoofd spelen, ze zijn allemaal dood, de ik-persoon incluis, juist hij. Ze zijn vervangen door iets anders, ze zijn afgegraven en weggevoerd, vernietigd en met de grond gelijk gemaakt zoals het talud op de kruising Burgemeester Röellstraat en Dr. H. Colijnstraat verdwenen is, en daarmee een fysiek bewijsstuk voor mijn herinneringsdrang. Verdwenen is het hellend stuk groen gras waar we in de winter met onze sleetjes naar beneden gleden, dikke, harde, door kinderlaarsjes platgestampte sneeuw etend uit wollen wanten. Verdwenen is dat minuscule heuvelparkje waaromheen met Luilak een amateurcriterium werd gereden en waar dan de geur van massageolie nog urenlang bleef hangen. Geen bewijs is er meer te vinden van de flessen goedkope landwijn die we er later nog wel eens aan de lippen zetten, Brandaris rokend met of zonder een paar stukjes rode Libanon, filosoferend over een daar te stichten onafhankelijke republiek Röelltalud. De huizen aan het eind van de Röellstraat staan nu vreemd los en geïsoleerd, het vroegere straatniveau blijft slechts gehandhaafd vlak langs het flatgebouw, de trams rijden langs in de ontstane diepte. Ook de dijk en het bosje verderop bij het Lambertus Zijlplein zijn verdwenen. Er staan huizen, niets herinnert er nog aan de winters van mijn jeugd. Wederom, het kan niet genoeg benadrukt worden: herinneren wordt fantaseren, bewijsmateriaal ontbreekt, alles wordt mogelijk, niets doet er meer toe.
Die broze jongen die ik was is allang een derde persoon geworden. Als ik wel eens door een nachtelijke tijdmachine terugkeer in dat Geuzenveld, dat dorp, kom ik er mezelf niet eens tegen. Een oudere man in een onbepaald jongenslijf loopt rond en spreekt met de doden. Geen referentie houdt stand, geen dode is echt dood. Of levend, wat dat betreft. Zelfs in mijn droom blijk ik losgescheurd te zijn van wie vijftig jaar tevoren mijn naam droeg.

vrijdag 18 september 2020

Smell, Memory

Eén van de voorspelde bijverschijnselen bij Covid-19, zo werd ons in het voorjaar verteld, was verlies van smaak en reuk.

Toen ik “hersteld” was van mijn versie van de ziekte, bleek ik inderdaad geen smaak meer te hebben. Alle voedsel veranderde in dood puim en as in mijn mond. Ik at wel, maar liefst zo weinig mogelijk en eten werd een mechanische bezigheid. Kauwen, slikken. Ik voelde me een sciencefictionwezen dat een hoger niveau van existentiële ontstegenheid bereikt had. Ook moest ik denken aan mijn moeder, die na een serie hersenbloedinkjes (zoals ze het zelf noemde) het laatste dozijn jaren van haar leven volledig zonder smaak en reuk door het leven ging. ‘Ik vind deze soep heerlijk,’ placht ze dan bij gelegenheid blij te roepen, ‘maar eerlijk gezegd proef ik he-le-maal niets.’

Het meeste voedsel stond me tegen en de daarbij behorende alcoholische versnaperingen waren looswater geworden in een putje. Ik had op dat moment nog niet door dat ik ook geen reuk meer had: de tragedie met de smaakpapillen was duidelijker, schreeuwde veel harder om aandacht.

Na verloop van tijd begon op een vreemde manier iets van de smaak terug te komen. Extremen werden versterkt: een raketijsje was mierzoet, een handje katjang pedis zo scherp dat het bitter werd. Alles wat zich in het middelste deel van het spectrum bevond, was nog steeds smaakloos.

Rond die tijd begon me op te vallen dat ook mijn olfactorische faculteiten volledig verdwenen waren: ik had met andere woorden geen reukvermogen meer. Ik spoot eau-de-toilette (Esencia van Loewe) op mijn pols, duwde er mijn neus tegen en concludeerde, als een echo van mijn moeder: ik ruik he-le-maal niets.

Toen ik het eenmaal door had, werd het iets heel groots. Ik liet geen gelegenheid voorbijgaan om te testen. Nee, verzuchtte ik dan, ik ruik nog steeds niets. En dat terwijl ik mijn hele leven een zeer ruikend mens geweest was. Bijna al mijn herinneringen zijn gebouwd rond het geraamte van geuren. De geur van de kleuterschool in het houten noodgebouw in Amsterdam Nieuw-West, de geur van patchoeli dat het eerste meisje droeg, van wie ik tentatief de borstjes bevoelde, de geur van hasj en van lauwe jenever later. Ik was ooit met mijn vader in Nieuw-Vossemeer waar ik een keertje op de flipperkast mocht (ik was tien of elf). De geur van die machine, vermengd met verschaald bier en caballero’s - de geur kortom van alle cafés - was zo precies, dat ik terwijl ik dit hier schrijf zelfs het doffe ploffen van de stalen bal tegen de elektrische paaltjes weer kan horen. Een complete herinnering aangewakkerd door de scherpe herinnering aan een geur.

Weken ging ik zo door het leven, ik rook niets. Ik was een zwaar onderschat zintuig kwijt. Ik begon me zorgen te maken: zou hij ooit terugkomen?

Een paar dagen geleden viel me op: Jenet had in de keuken een jampotje gereinigd met stickerverwijderaar. Ik rook het. Opgetogen vertelde ik het haar: ‘Ik ruik dat je hebt schoongemaakt!’

Daarna ging het snel en nu is dit zintuig voor zeker vijftig procent hersteld. Ik ontdek de wereld opnieuw en iedere terugveroverde geur wordt met liefde ingehaald: sambal, ochtendwater, de opdringerig karmozijn-gekleurde, maar zurig ruikende hibiscus en Esencia van Loewe. Ik hou van ze allemaal.

zondag 1 maart 2020

Speak, Memory


Ik zag een flard van een documentaire over Raymond van ’t Groenewoud: zijn vader, die onder de artiestennaam Nico Gomes in het wit gekleed stond te schmieren met een orkestje.
‘Hé,’ zei ik, ‘is dat niet…? Nee, dat kan niet. Maar toch, hij lijkt vreselijk op...’
Op wie?
Ik had een volledige black-out. ‘Was dat niet die Nederlandse zanger die op een gegeven moment uit Amsterdam was weggevlucht vanwege de vele buitenlanders en die daarop in Antwerpen terecht kwam?’ Een feitje waarvan de ironie ons toentertijd niet ontgaan was en ook werkelijk het enige dat ik me van hem kon herinneren. ‘Gut, hoe heet hij ook alweer?’
Mijn geheugen gaf geen thuis. ‘Henk, Herman, zo’n soort naam. Niet Henk Elsink of Herman Emmink.’
Ik kwam er niet uit, ging googelen.
“Entertainer Amsterdam Antwerpen” en variaties leverden niets op. Ik geef meteen toe dat dit ook niet de meest briljante zoekacties uit mijn carrière waren.

Tijd om te douchen.
Henk. Herman. Harmen?
Hendrik. Johan?
En plotseling wist ik het.

De manier waarop mijn geheugen de link gemaakt had vond ik wel bijzonder. Door de naam Johan kwam ik te denken over de Johannen die ik gekend heb. Johan Schaaphok, Johan Molenwijk, Johan van Garder…
Molenwijk. Molenkamp! Henk Molenkamp!
Nee, Henk Molenberg. Dat was ‘m. Geen zanger of entertainer, maar een acteur.

De opluchting dat dit zaakje binnen een half uur opgelost was, was uitermate groot. Ik ben in staat om dagenlang met zoiets rond te blijven lopen. Gelukkig heb ik deze twee personen, met wie ik volstrekt niets heb, hun plaats kunnen geven. Hoe futieler, hoe belangrijker.

En goed beschouwd lijken ze ook helemaal niet zo vreselijk op elkaar…

100K


Het heeft even geduurd, maar de honderdduizendste "view" op De dwarse man heeft plaatsgevonden. Eigenlijk moet ik zeggen: De dwarse man 2, want toen ik met dit blog begon, was door de provider een eerder, gelijknamig blog volledig verwoest en zelfs de statistieken ervan heb ik niet meer tot mijn beschikking. In werkelijkheid zit ik dus eerder op ongeveer 125.000 views. Maar zoals het nu is is het ook goed. Net als iedereen houd ik van ronde getallen.

Het zal de trouwe lezers niet ontgaan zijn dat ik nog maar heel inactief ben. Ik mis de drang om overal een mening over te ventileren. Let wel: ik héb overal een mening over, houd die steeds vaker liever voor mezelf. Ik ben in wezen een appeaser en wat ik vind over Formule 1, Roman Polansky, het Coronavirus, kernenergie, de god van Nederland of het recreatief verbrandingsmotorgebruik is niet altijd even politiek correct en zou in sommige kringen nu en dan wel eens als controversieel kunnen worden opgevat. Ik heb weing zin meer in venijnige twistgesprekken.

De overige onderwerpen: reizen, kunst, literatuur... ach, zoveel gebeurt er niet in mijn culturele wereldje op het moment. Dat ik niet meer naar die leuke spektakeltentoonstellingen ga vanwege de enorme, agressief voordringende mensenmassa's aldaar, dat ik niet ieder in DWDD aanbevolen boek grijp om er mijn zure pis over te doen, dat ik niet elk stedentripje behandel, met een lollig kerkje hier en een geinig Italiaans restaurantje daar, de lezer zal het best begrijpen. Tegelijkertijd wil ik ook weer niet definitief afronden. Soms heb ik nog wel degelijk de aanvechting om eens haarfijn uit te leggen wat ik ervan denk - steeds vaker, zo ontdek ik, in rijm. Ik zal daar gehoor aan blijven geven. Ik stel mezelf geen doel, ik hoef niet een minimun van twaalf of vierentwintig stukjes in het jaar te plaatsen, maar het kan zomaar gebeuren. Dit hier tel ik in ieder geval mee, of is dat valsspelen?

zondag 12 januari 2020

Vrije wil en Testament

Voorzien van vrije wil maar zeker binnen grenzen,
Kan ik mezelf niet onbegrensd mutaties wensen,
Ik kan niet weten wat ik was als ik niet mij was,
Ik kan mij slechts gissen.

Dus als ik zeg dat ik me ken hoe weet ik dat dan?
Welke soort spin begrijpt nu echt arachnofobia?
Ik heb gevoel en het gevoel dat ik gevoel heb.
Ben ik zijn gids? Of hij de mijne?

De last van stof is zwaarder dan die van objecten.
Wat houdt dit in, die zwaartekracht zonder een centrum?
Wat houdt dit in, die zwaartekracht zonder een centrum?
Is er vrijheid niet te zijn?
Is er vrijheid van willen zijn?

Alleen momentum doet ons zus of zo gedragen.
We scheppen of veronderstellen motivatie.
Als ik uiteenviel, uitgeschakeld, was dat denkbaar?
Wat zijn legers zonder een vijand?

Wees in de lucht, maar wees niet lucht, wees in de niet-lucht.
Wees in de lucht, maar wees niet lucht, wees in de niet-lucht.
Wees vrij, wees niet gecondenseerd en blijf niet hangen.
Noch geboren, noch al dood.

Als ik echt vrij was kon ik kiezen en niet mij zijn
Gestoorde krachten draaien in een rad van waanzin.
Gestoorde krachten draaien in een rad van waanzin.
Ik wil er af, ik ben zo moe.
Ik wil er af, ik ben zo heel erg moe.


Wyatt/Kramer