dinsdag 28 november 2017

Ondanks alles een ode aan de Bohème

Een korte roman van mijn vriend de Rookzanger waarin zijn drie grote passies samenvallen: de pijp, de nap en de muziek. Net vijftig geworden, zijn zangcarrière een beetje in het slop, de fles immer dreigend om de hoek en de kunst van het pijproken, aanvankelijk opgevat als surrogaat voor de veel directere roes van de drank, maar al spoedig uitgegroeid tot maniakale proporties, besluit Pascal van Raemsdonck zijn leven een suggestie van structuur te geven door aan te monsteren bij een sigarenwinkel op stand. Met een zeer zorgvuldige, hier en daar zelfs iets té precieuze schrijfstijl wordt het doen en laten in de winkel getoond, alsook de manier waarop Pascal, die van zijn leven nog nooit een regulier baantje heeft gehad, met de nieuwe situatie om probeert te gaan. Wat aanvankelijk een ontsnapping lijkt uit een hels bestaan, een vakantie bijna, mondt onherroepelijk uit in diezelfde hel die Pascal nu eenmaal altijd met zich mee blijft dragen. Want Pascal blijft een zinnelijke man, eindeloos op zoek naar het ultieme genot. Als hij zich realiseert dat hij een burgerlijk baantje gaat nemen, vervult hem dat met een onmiddellijke roes: Ozon en zwavel, de woeste geuren van een nieuwe dageraad! Hij voelde zich licht in het hoofd worden en moest oppassen zich niet te laten meeslepen door de euforie die hem op dat moment beving.

Na een paar frisse wittebroodsweken kondigen zich de eerste conflicten aan: Pascals positionering tegenover zijn dominante collega Mieke ontaardt steeds meer in een regelrechte machtsstrijd, die verder ontregeld wordt door de komst van het derde wiel aan de wagen, Floor, en nog weer later van Wouter. Wel wordt Pascal gesteund door een lief barmeisje(!), maar dat is hem niet voldoende. Het is niet eens meer duidelijk of de conflicten worden veroorzaakt door Pascals toenemende drankgebruik of juist omgekeerd. Alles leidt wel tot een diepe crisis. ‘Als God ergens is,’ dacht hij, terwijl de herinnering aan de druk gebarende en tegen zijn eigen twijfels in roepende pastoor in hem opkwam, ‘dan is het in deze fles. Nergens anders is soelaas.’ 

De schrijver spaart zichzelf bepaald niet en kleedt zich naakt uit voor het lezerspubliek. Er volgt een dwaaltocht van mythologische proporties: Hijzelf probeerde niet stil te blijven staan. Hij moest naar huis - maar waar was dat, welke kant moest hij op? Hij had geen idee waar hij zich bevond. De stad om hem heen leek op de vloeistofdia’s uit zijn jeugd: kleurige lichtvlekken die verschenen, uitdijden, uit elkaar spatten en met elkaar vervloeiden.
   Hij verzette een voet, draaide zijn hoofd om en wankelde. De kant die hij op keek was de kant die hij op moest. Zijn hoofd draaide als een tol, spon rond, suizend, wervelend, duizelig makend, en kwam tot stilstand, natrillend, in een nieuw perspectief. Het rechtdoor van zojuist had een ander aanzien maar het bleef dezelfde dwingende, enige richting om te kiezen. Elke andere koers was vergeten zodra de tol begon te draaien. Rechts, links, voor en achter hadden geen betekenis meer in dit hallucinante eenrichtingsverkeer.

Dan volgt, na opname in een kliniek, de catharsis en ten slotte de uiteindelijke scheiding: hij verlaat, met een voor hem volstrekt onbruikbaar getuigschrift in zijn la opgeborgen, het bedrijf. Na de eerdere ontsnapping uit het troosteloze bohémiensbestaan naar de rust en orde van de middenstand, blijkt nu de ontsnapping terug naar die Bohème het enige dat erop zit. Pascal kan het uiteindelijk allemaal navertellen: hij heeft geluk en kracht gehad. 

De sigarenwinkel handelt over de wanhoop in het hoofd van een zwak mens, iemand die nooit helemaal de controle heeft over zijn eigen leven. Als zodanig is het een wrang boek, ondanks de goed geplaatste ironische kwinkslag hier en daar. De portretten van de excentrieke klanten uit de Amsterdamse Grachtengordel, hoogst waarschijnlijk naar het leven getekend, zijn bij tijd en wijle hilarisch. Soms wordt een bekende persoon geïntroduceerd en met enige kennis van de hoofdstedelijke cultuur kan men dubbel genieten van de vele toespelingen en karikaturen, hoewel die kennis beslist niet noodzakelijk is om het boek te begrijpen, want het is voor de verhaallijn zelf uiteindelijk volkomen onbelangrijk wat voor soort winkel het hier betreft. De winkel is een generiek begrip dat contrasteert met de Bohème. De eruditie die hier en daar versnipperd in het boek terug te vinden is, zou ook over lingerie kunnen gaan, of over zeventiende-eeuwse kopergravures.

Toch is het zeer veelzeggend dat de schrijver als metafoor voor Pascals poging om te ontsnappen aan de drankverslaving, precies kiest voor nu juist een tabakswinkel, een tempel ten slotte voor die andere grote verslaving. In de wereld van Pascal is alles ofwel verslavend, ofwel niet interessant.

Ik heb eerlijk gezegd heel weinig met alcoholliteratuur, noch interesseert de pijp, of een longfiller sigaar uit de Dominicaanse Republiek mij ook maar in het geringste. Toch is het boek zeer boeiende kost geworden, omdat het hoofdonderwerp niet het leven in een winkel is, maar het levensgevecht van een gevoelige, naar zijn waardigheid zoekende, zwakke mens. Eigenlijk gewoon een mens dus, als u en ik. En naast een overduidelijke apologie van deze gulzig levende, zelfdestructieve mens, is het boek zeker ook een eulogie geworden op het ongebonden kunstenaarsleven.


Jan-Paul van Spaendonck – De sigarenwinkel
Nijmegen, Uitgeverij Flanor, 2017
180 pagina’s
ISBN 978-94-92432-01-8
Prijs € 19,50.

dinsdag 21 november 2017

Abstract

Uiteraard houd ik niet van ambiant, techno en andere elektronische muziek. Tot nu toe voegde ik daar meestal verontwaardigd aan toe: ik houd immers van muziek! Toch zit er meer aan vast. Het heeft in mijn geval te maken met figuratief/non-figuratief.

Na een halve eeuw lang voortbrengselen van medemensen tot me genomen te hebben, ben ik nu bereid om te verklaren dat het niet aan die bepaalde “muziek”-soort ligt, maar volledig aan mijzelf. Ik mis namelijk iets, ik heb een gebrek. Ik begrijp abstracte kunst niet. Ik moet het hebben van figuratieve kunst. Ik wil zelfs verder gaan: ik begrijp abstracties niet. Op de middelbare school was het iedereen al opgevallen dat ik voor natuurkunde een 8, voor wiskunde een 3 haalde. Het rekenen bij natuurkunde diende een concreet doel (valsnelheid, smeltpunt, weet ik het), en het rekenen bij wiskunde diende geen enkel doel, slechts zichzelf. Het uitgangspunt was eenvoudigweg te abstract voor mij, weet ik nu.

Ik heb ook altijd problemen gehad met rechte lijnen.

De rechte lijn
In de natuur is er maar één rechte lijn te vinden, en dat is de horizon. Voor de apen die we zijn, staat horizon voor afstand, alleenheid, onbeschermdheid. De kronkelende fractals van een bos staan voor dichtbijheid, beschutting en veiligheid. Abstracties ontberen wat mij betreft de herkenbare, menselijke maat, die figuratieve en kronkelige zaken wel hebben. Een gebouw dat recht is als de horizon is een horizon. Een kubistisch schilderij is voor mij als een verzameling horizonten. Niet slechts inhoudloos, maar zelfs lichtelijk dreigend.

Mijn onvermogen om abstracties te appreciëren gaat heel ver. Ik begrijp, zoals gezegd, helemaal niets van welke elektronische dansmuziek dan ook. Ik ben niet ritmisch en heb van mijn leven nog nooit een danspas uitgevoerd, dus beluister ik muziek altijd op eigen merites. Het feit dat het je hypnotiseert als je met z’n tienduizenden bent en het lawaai oorverdovend is, laat ik bij mijn appreciatie buiten beschouwing. En dan hoor ik als resultaat een muziek die uitsluitend uit een paar rechte lijnen bestaat. En nog wel lijnen die met een dikke witkwast neergezet zijn. De subtiliteiten zijn geheel overgeschilderd. Evenmin en op dezelfde wijze begrijp ik de musique concrète of de poésie concrète van voorbije decennia op fundamenteel niveau.

Maar ook simpelweg abstracte, of “moeilijke” poëzie vermag me weinig te zeggen. Ik zie heus nog wel dat een bepaald woord in een context dubbelzinnig wordt, etc. – ik tracht zelf poëzie te schrijven, een aantal van dergelijke trucs ken ik wel. Ik heb mijn blok Moderne poëzie tijdens mijn studie aan de UvA aan Leo Vroman gewijd. Moeilijk, maar goed te doen. Een gedicht dat echter niet “ergens over gaat”, dat dus niet, uiteindelijk, min of meer te begrijpen valt, laat ik liever aan mij voorbijgaan.

Iets van Mark Rothko: WTF?
Ik snap niet waarom de schilderijen van Mark Rothko er zijn, of die van Piet Mondriaan of Rob van Schoonhoven. Ik word intellectueel, noch emotioneel gestimuleerd door Pollock, Penck of Tapièz. Deze overgrote, nors tot mij zwijgende doeken stoten me af. Ze moeten mij niet, ik moet hen niet. Ook ontgaat me bijvoorbeeld de schoonheid van een tag op een muur of een treinstel. Ik moet voor mijn kunstgenot iets hebben dat soms door “kenners” snerend anekdotisch genoemd wordt.

Nu ik eerlijk heb bekend dat het geheel en al mijn fout is, willen jullie dan nou allemaal weg gaan? Asjeblieft? Laat mij lekker met mijn Ghirlandajo, Tsjaikovski, Kavafis, Wodehouse, Vermeer, Couperus, Jethro Tull en Pierre Cuypers. Ik doe verder niemand kwaad.


Iets van Govert Flinck: fijn.

woensdag 15 november 2017

Lepelaars

Een jongeling die wegvluchtte in dromen
ontdekte dat, een schoolse donderdag
terwijl de juf vertelde van een slag,
een lepelaarsgezin was aangekomen.

De schoorsteen van het gymlokaal, benest
door spatelsnavelige droomexoten,
staande op hun hoge, kromme poten
werd voor die vale trekkers een gevest.

Wat hij niet wist toen, is dat lepelaars
maar zelden uit hun eigen land van kassen
en drassig rietland naar de steden trekken.

Ze waren vreemd: verwaten klepperaars.
Hij zag hun nest, maar ook de zon, de plassen.
Hij zag de kuikens met hun korte nekken.




(De Waarheid, 30 juli 1965)

zondag 5 november 2017

Misschien al eens

Ik weet niet of ik dementeer, of langzaam verstrooid word,
is hier tekort aan zuurstof?
Stil, moet je horen,
was dat niet een klop op de deur?

Ik moet van alles op gaan schrijven, want ja ik vergeet het.
Waar is nou mijn bril toch en trouwens hoe heet het:
hoe kan ik nou slagen als ik mijn ogen weer keur?
Of heb ik dat al eens gezegd?

Je moet me eerlijk zeggen of ik dit al verteld heb.
Waar is mijn mobieltje, ‘t is niet opgeladen,   
‘t is een namaak-doelwit
en als ik mezelf bel kom ik in mijn Voicemail terecht

Ik prik het liefste alles vast, voordat ik het kwijtraak.
Autosleutels zijn pleite. En waarom probeer ik
ze de laatste tijd soms te gebruiken voor mijn voordeur?
Of heb ik dat al eens gezegd?

Oh kap me af met mijn gezeur, ik zoek alleen maar aandacht
en waar ik niet aan dacht: ik kan mijn bril niet vinden,
maar ik heb hem verbogen toen ik hem liet vallen
toen ik worstelde met mijn mobiel.

Het lijkt alsof, alsof ik niets meer,
alsof ik niets meer kan onthouden.

Ik heb de grijns van een debiel
die ooit zo triomfantelijk keek,
maar ga nu inzien dat alles wat ik leek
stilaan vergeten wordt.

Ik meen het echt,
of had ik dat misschien al eens gezegd?
Ik meen het echt,
of had ik dat misschien al eens gezegd?

Ik ben mezelf kwijt, en waar ik steeds naar speur
Ik ben de draad kwijt van
wat ik heb gezegd.


Peter Hammill






(Met dank aan JP voor hulp en suggesties)