vrijdag 6 juli 2018

Drie nieuwe gedichten


De grootste structuur in het hele heelal

De grootste structuur in het hele heelal
drijft hier lui in het slootje langs het huis.
Hoe dat kan? Ik snap er ook niets van – het
schijnt iets met het licht van doen te hebben,
hoe de schaduw van een zieke els een floers
van zacht en zangerig onbegrip in het veelal
rimpelloos blijvende, duistere water van die sloot
geniepig injecteert. Hoe dan ook, ’t is niet pluis.
Waar sterrenstelsels een haast verwaarloosbaar
klein menigtetje vormen, gravitas suggereren
die er niet is, daar maken slootvlooien werk
van het echte licht, en schaduwen dansen dankbaar.



Ik val niet ik vlieg
“The knack of flying is learning how to throw yourself at the ground and miss." (Douglas Adams)

Net zoals een ongemerkt moment van niets plots iets wordt, even-
wel nog steeds niet opgemerkt wordt,
wordt mijn onbeholpen manier van vliegen
lang niet altijd naar waarde geschat.
Ik houd daarvoor de ogen en hersenen
van al mijn mede- en tegenmensen verantwoordelijk.

Lopen? Maar... lopen?

Wat is dat ja, dat korte, wankelende net niet vallen,
dat telkens net op tijd je leven redden, keer
op keer in monotone regelmaat
het neerstorten doen stoppen?

Vermoeiend? Ja… vermoeiend! Vandaag
was zuster zwaartekracht minstens tien procent groter
aanwezig dan gisteren.



Verwoordbaar (maar eigenlijk de dood, natuurlijk)

Onverwoordbaar is de stille pijn die allen escorteert.
Uitgesproken pijn is juist oververwoordbaar.
Kan ik die pijn door woorden onderwerpen? Stillen soms?
En welke pijn is dan het meest verwoordbaar? Bliksems!

Het lukt niet. Het blijkt dat alle pijn mijn ziel blijft kwetsen.
Niks is verwoordbaar. Waar valt tot alfabet uiteen abstracte pijn?
En moet ik voortaan, ondoorzichtig ook, gaan trachten
machteloos gelach van woorden te doorgronden?

Wat is het boze weer weer onweer barend,
wat sist de tondel in mijn kist met woordvoorraad:
het knettert dat het heilig is, jij, zij, ik.
Ik. Ik. Ik. Ik. Voornaamwoordelijkheden knallen uit elkaar.