woensdag 12 februari 2014

Ik ben het slijm


Ik ben grof en verdorven
Obsessief en gestoord
Ik heb al tijden bestaan
Maar ik ga altijd voort
Ik ben de knecht van regering
En grootindustrie
Mijn doel is om jullie te vangen
Met mijn tirannie

Ik ben doortrapt en kwaadaardig
Maar je kijkt echt niet weg
Want je vindt me zo aardig
En je doet wat ik zeg
Hier doe je ‘t maar mee
Snap je nu het idee?
‘k Ben het slijm dat zich uitspreidt
Vanuit jouw tv

Je zult mijn leiding accepteren
En al mijn rotzooi consumeren
Totdat we je gaan afserveren
Er komt geen hulp… je zult creperen
Jouw denken is in onze macht
En is gevormd door onze kracht
Je doet wat van je wordt verwacht
Totdat je zacht wordt omgebracht.

Blijven kijken, mensen
Zap niet weg!

Ik ben het slijm uit je video
Dat zich verspreidt op je huiskamermat

Ik ben het slijm uit je video
Niets kan me stoppen lui, ‘t is me toch wat

(Frank Zappa: I'm the Slime)


woensdag 5 februari 2014

Oude hippies: Himmelhof en Monte Verità


Commune Der Himmelhof.
Diefenbach omringd door volgelingen

Een paar foto’s: een groep jonge mensen in een kring, hand in hand, gekleed in witlinnen kleren. Mannen en vrouwen, naakt, dansend op een weide. De mannen hebben woeste bossen schouderlang, golvend haar en volle baarden. De vrouwen dragen lelietjes van dalen in hun goudblonde lokken. Aan hun voeten teenslippers of sandalen met enkelbanden. Is dit Woodstock 1969? Kralingen 1970 misschien? Een commune op Formentera of in Zuid-Kreta? Vreemd trouwens dat de zwart-wit foto’s op zo’n rafelige, grofkorrelige manier oud lijken te zijn. Is daar iemand met photoshop overheen gegaan?



Nee, het ligt heel anders: we kijken hier naar plaatjes uit eind negentiende, begin twintigste eeuw. We zijn niet in Californië, maar Oostenrijk en Zwitserland. En misschien zijn het wel hippies, maar dan hippies van ruim honderd jaar geleden, hippies van de Belle-époque, het Fin de Siècle. Tijdgenoten van de gebroeders Wright en Marcel Proust. En we realiseren ons: alles is al eens geweest.
 

Duits is de taal van deze negentiende-eeuwse alternatieve beweging. Lebensreform is waar ze mee bezig is. Aan de vooravond van de 20e eeuw wijzen haar aanhangers radicaal de hectiek van het modern leven af. Vogels van allerlei pluimage vindt men ertussen, maar allen zoeken ze naar alternatieven voor het burgerlijk bestaan dat ze ontvlucht zijn. Er zitten vegetariërs tussen, en naturisten, anarchisten en theosofen. Maar ook loopt er een aan cocaïne verslaafde psychoanalyticus rond en een jugendstil-illustrator wiens werk niet zou misstaan op de psychedelische platenhoezen van de jaren 1965-‘70.


In het algemeen: rare snuiters dus. Idealisten. Naturmenschen werden ze genoemd, of Wandervogel, deze bohemiens, zwervers, macrobioten en communisten, allemaal met een diep verlangen om weg te vluchten uit die beklemmende, veel te ingewikkelde, materialistische en agressieve maatschappij. Sommigen hadden hun keuze op milde wijze gemaakt, bijna en passant, anderen juist zwaar, theatraal en ostentatief. Ze hebben elkaar gevonden in communeachtige herstellingsoorden als de Himmelhof bij Wenen of het veel bekendere Monte Verità bij het Zwitserse stadje Ancona, en zijn in essentie Duits.
  
Henri van Oedenkoven (links) dansend met volgelingen op de Monte Verità
Vanwaar Duitsland?

In wezen was dit een land dat het oeroude paganisme nooit geheel had losgelaten. Meer dan andere volkeren bleven de Duitsers hangen aan hun heidense afkomst, een gevoelen dat door niemand zo systematisch en succesvol uitgebuit was als door Richard Wagner.
Maar al ruim vijf eeuwen eerder had Meister Eckhart (ca. 1260 - ca. 1328) de Teutoonse mystiek tegenover die der Christenen gesteld. 



In de Middeleeuwen waren er groepen Adamieten geweest, ook in de Lage Landen trouwens: broeders en zusters van de vrije geest, die naakt bijeenkwamen in grotten om de wedergeboorte van de paradijselijke onschuld op te roepen.
In 1796 gebruikte Christoph Wilhelm Hufeland uit Weimar als eerste het woord macrobiotiek. Zijn theorieën over frisse lucht, zonnebaden, reinheid, een uitgekiend dieet en meditatie doen verbluffend modern aan. Goethe wees op de klimaatveranderingen die de mens met zijn onnatuurlijke ontbossing veroorzaakt zou hebben en pleitte voor een terugkeer naar het eenvoudige natuurleven. Kortom: nog steeds niets nieuws onder de zon.
In de zestiger jaren van de 19e eeuw publiceerde Eduard Baltzer een vierdelig werk over natürliche Lebensweise. Hij wist wat vegetariërs om zich heen te organiseren en stichtte een vrije religieuze gemeenschap. Hij was van grote invloed op een jonge schilder genaamd Karl Wilhelm Diefenbach, waarover later meer.
In 1883 publiceerde de Leipziger Louis Kuhne een boek over alternatieve geneeswijzen. Met dit werk legde hij de basis voor wat later bekend zou worden als naturopathie.
In 1896 opende Adolf Just zijn Kuranstalt Jungborn in de Harz. In zijn bestseller Kehrt zur Natur zurück! (1895) sprak hij zich uit tegen lucht- en waterverontreiniging, vleeseten, vivisectie, vaccinatie, koffie, alcohol, roken en de gangbare middelbare schoolopleiding. Net als Kuhne was hij van grote invloed op de ontwikkeling van Mahatma Gandhi’s denken.
In 1904 schreef Richard Ungewitter een boek getiteld Die Nacktheit waarin, naast nudisme uiteraard, ook weer gepleit werd voor abstinentie van vlees, drank en tabak.

De symbolistische schilder Karl Wilhelm Diefenbach (1851-1913) werd een apostel van de alternatieve levensstijl, naturisme en vredesactivisme nadat hij, volgens eigen zeggen met uitsluitend natuurmethoden was genezen van de tyfus. Met vrouw en kinderen trok hij in de commune Humanitas, waar zijn vrouw in 1890 stierf. Omdat zijn leerstellingen in München niet op bijzonder veel sympathie konden rekenen, trok hij weg uit de grote stad. Hij ontmoette de jonge schilder Hugo Höppener, die door hem Fidus gedoopt werd. Getweeën maakten ze het grote schaduwfries Per aspera ad astra. Een schilderijententoonstelling in Wenen maakte hem in 1892 in één slag beroemd, maar door malversaties van de leiding van de Oostenrijkse Kunstvereniging raakte hij vervolgens al zijn doeken kwijt.

Fidus met zijn moeder.
Interessant haar...
Hij nam de benen naar Egypte, waar hij enorme tempelcomplexen ontwierp, op papier slechts. Om zijn gestolen schilderijen terug te krijgen keerde hij enige tijd later terug naar Wenen, waar hij in 1897 op een idyllisch in de heuvels net buiten de stad gelegen terrein zijn eigen gemeenschap voor godsdienst, wetenschap en kunst stichtte: De Himmelhof. Op een heldere dag had men vanaf de bergweide een fraai uitzicht niet alleen over Wenen, maar ook over het verder gelegen Bratislava.
Diefenbach verzamelde een kring van vrienden, geestverwanten en jonge leerlingen om zich heen met wie hij in de Himmelhof een commune begon.

Onder hen bevonden zich de later beroemd geworden schilder Franticek Kupka, de dierenactivist Magnus Schwantje, de reeds eerder genoemde illustrator Fidus en de imposante Gusto Gräser, die zich allengs zou ontwikkelen tot een allround natuurfilosoof. Over de laatste twee later meer.
In zijn commune maakte Diefenbach grif gebruik van zijn “voorrecht als goeroe”: hij hanteerde heel verschillende leefregels voor zichzelf en voor de anderen: terwijl hij deed wat hij wilde en met minstens twee vrouwen gelijktijdig een vaste, zogenaamd “open” relatie had, eiste hij van zijn volgelingen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en kuisheid. De lezer begrijpt wederom: alles is al eens geweest.
Al na twee jaar ging de kunstenaarskolonie bankroet en Diefenbach vertrok naar Capri, waar hij locale artistieke faam verwierf terwijl hij in Duitsland in de vergetelheid raakte. Hij behield een zwakke gezondheid en stierf er in 1913 aan een darmverkleving.

De illustrator Fidus (1868-1949) ontwikkelde zich tot een belangrijke en baanbrekende psychedelische kunstenaar, vijftig jaar voordat de hippiebeweging in de rockmuziek met dergelijke iconografie op de proppen kwam voor haar platenhoesontwerpen.

Een vignet van Fidus
De zwervende ziener Gusto Gräser trok na het bankroet van de Himmelhof verder naar Ascona, waar hij met de Belgische zakenman Hendrik van Oedenkoven en diens vriendin Ida Hoffmann de veel succesvollere ”cooperatieve vegetarische kolonie Monte Verità” stichtte.

gustaf nagel (hij haatte hoofdletters), één der passanten op Monte Verità

De kolonie was aanvankelijk gegrondvest op eenvoudige, socialistische principes, maar ontwikkelde zich allengs tot een open kuuroord met zonne- en waterbaden, vegetarisme en onthouding. De kolonisten waren wars van privé-bezit, waren strikt vegetarisch (meestal zelfs veganistisch van de “raw-food”-variant) en waren overtuigde naturisten. Ze waren strenge moralisten en wezen ieder vorm van conventie, zij het in huwelijk, kleding, politiek of godsdienst radicaal af.

Gusto Gräser in Berlijn

Gusto Gräser was een grote, krachtige man met een sterke, charismatische uitstraling. Op een foto genomen in Berlijn steekt hij minstens een kop uit boven alle andere mannen. Hij werd een goede vriend en leraar van de Zwitserse schrijver Hermann Hesse, wiens verslag “In den Felsen” (1908) het leven beschreef dat Gräser nastreefde: slapend in grotten in de Zwitserse Alpen, mediterend, soms dagenlang vastend. In “Siddhartha” (1922) herkent men duidelijk de verhouding tussen de leerling Hesse en de goeroe Gräser.
Tot na de Tweede Wereldoorlog zou hij, zijn principes getrouw, de vrede blijven prediken, bijna zo lang dat hij de eerste moderne hippies had kunnen aanschouwen: toen hij stierf, reed Jack Kerouac met Neal Cassady naar de Westcoast van de Verenigde Staten, op zoek naar de in Big Sur bivakkerende, Amerikaanse Naturmenschen.

vrijdag 3 januari 2014

De Amsterdamse Poort in Haarlem



Kun je een stad samenvatten in, bijvoorbeeld, één gebouw? Nee, natuurlijk niet.
Of, om het anders te stellen: ja, natuurlijk wel. Althans: soms wel.

Wanneer wij, de jeugd uit het Amsterdam Geuzenveld/Slotermeer van de jaren zeventig, de fiets pakten om erop uit te gaan, om de grote stad te verlaten en de weilanden te doorkruisen, kwamen we steevast in Haarlem terecht. Er was vanuit Plein 40-45 eigenlijk geen andere mogelijkheid. Onze wijk grensde aan de Haarlemmerweg, die begon als een klinkerstraat, maar even verderop een echte, geasfalteerde snelweg werd! Het fietspad liep erlangs en na drie kwartier schoven we de kleine, ons door de liedjes van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh welbekende zusterstad van Amsterdam in. De hele rit hadden we ons dan al zitten verheugen op de beloning aan het eind van de tocht: de aanblik van het oudste gebouw dat we binnen fietsafstand kenden: de Amsterdamse Poort, aan het eind van de Amsterdamse Vaart.
Stadsplattegrond van Haarlem door Blaeu, 1652. De Amsterdamse
Poort is de bovenste, vlak onder het blazoen.
De Spaarnwouderpoort, later omgedoopt tot Amsterdamse Poort is de allereerste Haarlemse poort die in de bronnen wordt vermeld. Hij is gebouwd bij de eerste vergroting van de stad, toen een groot terrein over het Spaarne binnen de wallen werd getrokken. Volgens de overlevering zou Kenau Simonsdochter Hasselaer op de walmuren bij de Amsterdamse Poort hebben gestaan om de Spaanse aanval tijdens de Tachtigjarige Oorlog af te slaan. Het is de enige poort die het beleg zonder noemenswaardige schade heeft doorstaan, een roodgoud gekleurd bakbeest uit 1355, opgetrokken uit baksteen met bergsteen voor de banden en hoekblokken. Het hoofdgebouw heeft een lage voorpoort die door twee achthoekige torentjes geflankeerd wordt. Deze torens zijn door middel van vleugels verbonden met een lagere, in de gracht gelegen voorpoort die dateert uit de vijftiende eeuw.
De Bourgondische vuurslag (foto: Roberto)
Deze tweede poort heeft twee ronde torens, waar we in het metselwerk de Bourgondische vuurslag, een eenvoudig gehard ijzeren werktuigje om vonken uit een vuursteen te slaan, en de wapens van Oostenrijk en Haarlem kunnen herkennen. Aan de voet van de poort zijn overblijfselen van de oude stadsmuren te vinden.

De poorten van Haarlem. Dit is overigens niet de Amsterdamse Poort, maar de St. Janspoort, die nu allang gesloopt is. Rechts de Kruispoort, waarvan de contouren in de vorm van een lichtkunstwerk terug te vinden zijn in het plaveisel van de Kruisstraat, pal voor het voormalige Fünckler-Hotel.
Het is van de twaalf oorspronkelijke stadspoorten van Haarlem de enige die overgebleven is. Tot de 17e eeuw was de poort vooral in gebruik voor het vervoer over land naar Spaarnwoude (vandaar de oorspronkelijke naam). In 1631 werd de Haarlemmertrekvaart aangelegd, die de reistijd tussen Haarlem en Amsterdam aanzienlijk bekortte. Het was nu mogelijk om binnen één dag vice versa te gaan tussen de twee steden. Vanaf toen droeg de poort zijn huidige naam.
 
Helaas dreigde de vooruitgang ter kimme: ten behoeve van de Nijverheidstentoonstelling van 1825 moest de toegang tot het centrum van Haarlem worden verbreed. Alleen onze Amsterdamse Poort is aan deze sloopgolf ontkomen. Jan David Zocher jr., mede-eigenaar van de boom- en plantenkwekerij Rozenhagen ten noorden van de Kloppersingel, ontwierp een nieuwe opzet in 1827. Hij zou het afbreken van de stadsmuren en bolwerken leiden en samen met zijn zoon Louis Paul de vrijkomende ruimte herscheppen tot aangename plaatsen waar ook ik, op heden wonende in de Rozenhagenstraat, genoeglijk mag flaneren.
 
Verval. Midden 19e eeuw
Ondanks dat de Poort blijkbaar om één of andere reden  aan de vernielzuchtige aandacht van Zocher was ontsnapt, was het gevaar voor het arme gebouw nog lang niet geweken. In 1865 wilde de stad de in ernstig verval geraakte poort slopen. Ze hinderde de constructie van een nieuwe brug vlak ervoor. Toen voor die brug evenwel niet genoeg fondsen gevonden werden, ging de gemeenteraad akkoord met een provisorische renovatie om er zeker van te zijn dat het gebouw niet in de eerstvolgende twee à drie jaren in zou storten. In 1867 werd de Papentoren gesloopt en de munitie die daar opgeslagen was, werd naar de poort overgebracht. In 1869 werd eindelijk de brug voor de poort gebouwd. In 1874 werd het grootste deel van de munitie naar buiten de stad verplaatst. In 1889 volgde er een kleine renovatie door de stadsarchitect, J. Leijh. Zijn budget was 1,490 gulden, een bedrag dat hij overschreed met 775 gulden.

Jarenlang reed de tram tussen Haarlem en Amsterdam langs de poort. Eerst reed de vanwege zijn groene kleur "De Kikker" genoemde tram langs de ene zijde:
 
 
daarna reed de blauwe tram over een speciaal aangelegde brug langs de andere zijde:
 
 
In de zestiger jaren van de twintigste eeuw werd de poort uitgeroepen tot nationaal monument. In 1985 werd zij volledig gerenoveerd.
 
Ca. 1900
 














Dit was in het kort de geschiedenis van wat voor mij als Amsterdammer en als Haarlemmer een icoon van deze stad is: De Amsterdamse Poort.
 
Ca. 2000
 
 

vrijdag 22 november 2013

Clubavond

(Montage van wat er zoal tijdens een informeel schaakpartijtje ter sprake kan komen.)

‘Volgende patiënt! Komkom, ’t beest heeft honger. En wie is u?’
‘Maak je borst maar nat. Bij nader inzien, maak je borsten maar nat!’
‘Brutaaltje? U bent net zo lelijk als ik dik ben. Gaat vooral zitten, meneer, want ik ga u aan stukken scheuren.’
‘Heb ik zwart?’
‘Neen, u hebt geel, u moogt openen.’
‘Puf-drie dan maar.’
‘Peerd ef drie, zegt de tragische dwaler. De rossinant naar effekes drie. Hum hum.’
‘Een weerlegging, zou ik zeggen, van de zwarte opzet.’
‘Zou zomaar kunnen, zou heel goed kunnen. Laat me vredig in gedachten verzinken.’
‘Snif.’
‘Gelieve niet te sniffen in mijn bedenktijd.’
‘Snif snif.’
‘Ik ben eruit, waarde tegenstander. Ha ha. Ik heb je tuk, denk ik. Tukkerdetuk. Ziedaar: zeewijf.’
‘c5. Het spel is thans in zijn beslissende fase.’
‘Het wordt onrustig op de tribunes. Wat zullen de gelen doen? Houden de bruinen het of moeten ze inbinden?’
‘Meneer, ik geef u: c4!’
‘Hoera, een frisse westenwind in dit tot op heden zo windstille schaakpartijtje. De zefier, toe maar, tjonge jonge.’
‘Het getuigt van beschaving als je nu zou opgeven, enigszins gedesillusioneerd.’
‘Geenszins, we gaan ervoor zitten.’
‘Soit. Gei noch ‘n bakske?’
‘God miljaar, da’s genen zever, menneke. Amaai. Graag, geachte opponens, maar maak het bakske een straffe.’

‘Hier, Pécézes.’
‘De zet van een waanzinnige.’
‘Nou...’
‘Bent u wel geestelijk helemaal goed bij het hoofd? Is u van binnen wel adequaat geschakeld? Paard c6? Paard c6 in deze stelling?’
‘Ahum…’
‘Wablief? U gaat toch niet zingen, hoop ik?’
‘Mag ik nog rocheren?’
‘Mag ik nog rochelen? Mag ik nog rochelen? De vraag stellen is haar beantwoorden.’
‘Nou?’
‘Schaak den koning, en na Kadé-acht, moogt ge niet langer rochelen, Grosmejster!’
‘Ik pleurt simpelweg de bisschop ertussen.’
‘Maal en maal. Wat nu? Quid nunc?’
‘Opgeven?’
‘Bitte bleiben sie seriös!’
‘Let je een beetje op je klok?’
‘Hoezo, heeft die snode plannen dan? Af, klok! Af!’
‘Meneer, ik neem uw peerd.’
‘Getverdemme, vuilik!’
‘Ik ga u verbluffen met de navolgende, ragfijne manoeuvre. Zie en huiver.’
‘Ziedaar, de ridder met een witte schimmel tussen zijn benen.’
‘Kataklop kataklop kataklop.’
‘Jemig, wat een ravage!’
‘Rawa-zje!’
‘U staat nu drie spionnen achter en een knol. Meneertje, een beter mens dan u zou nu opgeven.’
‘Ik vraag mijn eigen in enen af: zou dit zo’n bord zijn met aan de onderkant een dambord? Eens kijken… Oeps.’
‘Bruut, akelige beestmens! Ik neem aan dat u hiermee de partij opgeeft?’
‘Mag ik je een kjakkie aanbieden? Fijn potje, trouwens.’
‘Leerzaam voor de leergierige student. Doe mij maar een oude klare.’

donderdag 26 september 2013

Gein reit


Het half kiezel-, half zandstrand, in de luwte van een klif gelegen, zakt ontspannen de Ionische Zee in. Vele tientallen kleuren blauw rimpelen in de bedaagde golfslag van het zoute water: van cyaan, aquamarijn en turkoois vlak langs de kust, tot koningsblauw en marine verderop. Waar zeewier door het kristalheldere water zweeft is de zee middernachtsblauw of zelfs donkerolijfgroen.

Het is goed toeven onder de wolkeloze hemel van het eiland Andros, en een gevoel van welbehagen maakt zich meester van ons. Dat wil zeggen: totdat de buren from hell langskomen, op zoek naar een setje lege strandbedden, waar ze zich nestelen.

We kennen ze wel: het zijn Nederlanders die halverwege onze vakantie op het eiland in het appartement tegenover ons ingetrokken zijn. Geschrokken hadden we de eerste dag van hun verblijf het gerochel aangehoord, het geruft en geschreeuw, het atavistisch grommen en snauwen dat blijkbaar hun versie van de Nederlandse taal moet voorstellen, maar dat voor ons amper als menselijke spraak te herkennen is.

Ordinaire mensen.

Voorzien van een snorkel en flippers, vet als een briesende walrus, gaat ze te water. Ze doorploegt de noordkant van de baai van Batsí en stoempt in haar rood met witte badpak naar het diepere gedeelte, waar wij eerder die dag een paar modderkruipers hadden bezig gezien, hun ondergrondse toevluchtoord herkenbaar aan de iets donkere, leikleurige vlek in het zand. Na een kwartier keert ze terug en desgevraagd rapporteert ze haar vlezige, zestigjarige metgezel: ‘D’r is hier gein reit te sien, Miel! Driemaal niks.’ Moeizaam komt ze het, toegegeven, pijnlijke en kiezelachtige strand op. De rust keert weer.

Een topless vrouw, bruin verbrand en eveneens diep in de vijftig, waadt nu het zeewater in. Zonder snorkel of duikbrilletje bestudeert zij op haar beurt aandachtig de zeebodem die tot twee meter diepte zo glashelder te zien is, dat je van boven het wateroppervlak elk detail op die zeebodem kunt onderscheiden. Na verloop van tijd staat ze plotseling stil en verrukt roept ze haar man: ‘Een octopus. Kijk toch eens, een klein octopusje onder die steen!’

Een door het half-diepe water passerende jonge Griekse vrouw neemt een en ander in ogenschouw. De Nederlandse is extatisch: ‘Look there, under the stone, an octopus!’ De Griekse kijkt en is eveneens betoverd door het wonder. Even praten de twee, de stevige, goudrood verbrande Nederlandse in haar bikinibroekje en de draadmagere, enigszins grauwe Griekse, in haar modieuze, gitzwarte bikini met elkaar. Dan gaat ieder weer haars weegs.

En even later stapt een bezwemvliesde, met een harpoen gewapende Griekse jongeman het water in en rijgt zonder een verdere gedachte het dier aan zijn wapen. Hij is enkele minuten bezig alle tentakels van het stervende dier rond zijn pols los te trekken en werpt dan het lijk achteloos terug in het water, waar het in recordtempo door de kleine dorado’s in stukken getrokken, en in vier, vijf poeltjes van piranha-achtige activiteit verzwolgen wordt. De moddervette Griek, met zijn volgevreten hoofd, zijn indrukwekkende mannentieten, zijn zwarte, op willekeurige plekken op zijn schouders en rug geplante plukken lichaamshaar, alsmede zijn lege, onverschillige blik in de ogen, peddelt verder, op zoek naar verdere slachtoffers.

Ondertussen voert de vrouw die eerder verklaard had “geen reit” te zien, een in het zeewater ronddrijvende zwaan met zoute chips uit haar lunchpakket.

Er was veel te zien, daar op het strand.

Theorie en praktijk van de koudeluchtballon

Hoofdstuk 1 De principes

Warme lucht stijgt op ten opzichte van koudere lucht omdat warme lucht een lager soortelijk gewicht heeft dan koude lucht. Dit wordt veroorzaakt door de natuurkundige eigenschappen die "warmte" heeft. Deze eigenschappen laten zich het makkelijkst samenvatten met het woord: beweging. De atomen waaruit warme stoffen bestaan bewegen zich gepassioneerder dan die van koude stoffen die op kantoor zitten. Bij een gas resulteert dit in een "uitrekking" van de stof: de atomen begeven zich, gestuwd door hun snelheid, verderaf van elkaar. De gevolgen zijn, bijvoorbeeld, dat in een gesloten vat bij verhitting de druk toeneemt, en bij een niet gesloten of een (in het geval van de ballon) rekbaar vat de omvang van een gelijk blijvende massa toeneemt. Volgens de eenvoudige wetten van het soortelijk gewicht volgt hieruit dat, bij een gelijke massa en een groter volume, dit soortelijk gewicht afneemt. De drukwetten van de Engelsman Boyle voorspellen dat een lichaam met een lager soortelijk gewicht dan de omgeving, stijgen zal. Een lichaam met een hoger soortelijk gewicht zal dalen. Zo zal het lichaam van een spijker vallen in lucht, maar na verdamping van de spijker zal de spijkerdamp, die immers een veel groter volume inneemt, opgevangen bijvoorbeeld in een ballon, bij voldoende verhitting opstijgen. Wel wordt men met onthutste klem gewaarschuwd een dergelijk experiment niet thuis uit te voeren, want de temperaturen benodigd om spijkerdamp zodanig te verhitten dat het opstijgt in de aardse atmosfeer, loopt in de duizenden graden. Het materiaal van een ballon die volgens het zogenaamde spijkerdampprincipe werkt zou dan ook van wolfraamdraad of een tot op heden nog onbekende, extreem hittebestendige koolstofvezel gemaakt moeten zijn. (Zie overigens verder een volgende natuurwetenschappelijke bijdrage, waarin we dieper zullen ingaan op de theorie en praktijk van de spijkerdamp-, de looddamp- en de lijkendampballon)

De praktijk

Tot op heden begaf men zich hemelwaarts in zogenaamde "heteluchtballonnen", ogenschijnlijk een logische toepassing van het hierboven geschetste principe. Toch kleven aan deze vervoermiddelen enige belangrijke bezwaren. Doordat men de lucht binnen in de ballon verhitten moet, dient men te zweven met een constant vuurtje in de gondel, een omstandigheid die niet alleen gevaarlijk is (men kan zich namelijk onaangenaam verbranden aan het vuur van dergelijke helsche machines!), maar bovendien bij warm weer, bijvoorbeeld in Senegal, uiterst oncomfortabel. Hiertegenover zij toegegeven dat de heteluchtballon bij koud weer zeer prettig is, precies vanwege de aanwezigheid van een warmtebron in de gondel.

Niettemin werd alom de roep om een alternatief voor die eeuwige heteluchtballon steeds groter. Men wil ook weleens buiten de winter een eindje zweven, nietwaar?

Vandaar dat we u vandaag met enige trots ons geesteskind kunnen presenteren: de koudeluchtballon!

De Koudeluchtballon

De principes van het soortelijk gewicht blijven ook bij deze gloednieuwe uitvinding geheel overeind. Hoog soortelijk gewicht stijgt ten opzichte van laag soortelijk gewicht, maar bij de koudeluchtballon is het niet de bedoeling om de inhoud van de ballon te verhitten, maar juist om de omgeving ervan drastisch te verkoelen. Men zal gemakkelijk inzien dat een dergelijke technische prestatie uiteindelijk een volstrekt identiek gevolg zal hebben. De verhoudingsgewijs warme ballon zal in de koude lucht opstijgen, en trompetters, in de gondel van de ballon gestapt, zullen als engelen over de lege, tandenknarsende vlaktes bazuinen dat het een lust is.

Het grote voordeel is evident: doordat de binnenkant van de ballon nu niet langer verhit behoeft te worden, heeft men geen verwarmingselement meer nodig en kan men zich niet meer lelijk bezeren aan de verzengende vlammen. Wel moet men de ballon afsluiten om te voorkomen dat de (relatief) warme lucht uitstroomt (dat zou een aardige illustratie van het principe van de raketmotor zijn, zie ook daarover in een latere bijdrage), en men heeft, door het ontbreken van het verwarmingselement meer ruimte in de gondel, zodat men een paar passagiers mede kan nemen om de wereld rustig vanuit de hemel te beschouwen, en aldus de gehele onderneming wellicht zelfs financieel rendabel zou kunnen maken!

Praktische Problemen

Ogenschijnlijk moet het uiterst eenvoudig zijn, koelelementen om een luchtzak aan te brengen. Toch brengt het reizen per koudeluchtballon enige onverwachte problemen met zich mee.

Het eerste en belangrijkste probleem is dat van de isolatie. Veel meer dan in een heteluchtballon moet bij een koudeluchtballon het binnenste van de luchtzak goed geïsoleerd zijn. Bij een slechte isolatie wordt namelijk het binnenste verkoeld, en niet het buitenste. Dat is een proces dat niet meer tegen te houden zal zijn: door de verkoeling wordt de omvang van de ballon kleiner, waardoor de koelelementen (die wij in dit artikel postuleren als gelijkmatig over het oppervlak van de ballon verdeeld), elkaar naderen, zodat het koude-effect op het binnenste van de ballon verder toeneemt, zodat hij weer verder krimpt etc., etc. Onder ballonvaarders noemen wij dit een "vicieuze ballon".

Evenzo maakt het principe van de koudeluchtballon uiteraard gebruik van het principe van de "omgekeerde vicieuze ballon": bij voldoende verkoeling van de buitenlucht vergroot de ballon zich, zodat de koelelementen zich van elkaar verwijderen, zo ongeveer zoals de sterrenstelsels zich van elkaar verwijderen in ons fraaie, uitdijende heelal, die prijzenswaardige schepping van God. Om deze reden dus moet de huid van een koudeluchtballon uitstekend geïsoleerd zijn, als ware hij een soort thermosfles.

Dan is er het probleem van het bereik van de koelelementen. Een geringe verkoeling van de buitenlucht brengt met zich mee, dat die verkoeling ook slechts zeer lokaal zal zijn. Buiten een straal van enkele decimeters tot een meter is de lucht weer van een voor een mens normale temperatuur. De vraag is nu, welk van de twee modellen we als het meest plausibel zullen moeten aannemen (zie figuur 1).

Theoretici houden het erop dat de twee modellen beide foutief zijn. Door de aanvankelijke verwarming van het binnenst van de ballon stijgt de ballon, aldus onder zich een vacuüm veroorzakend. De koude lucht stroomt met kracht langs de ballon naar beneden en hoopt zich op onder het koudeluchtobject. Nu wordt duidelijk wat er gebeurt: door telkens een stukje te stijgen, duwt de ballon de lucht naar onder zich, zodat het onderste vacuüm opgevuld wordt, waardoor op zijn beurt boven op de ballon een nieuw vacuüm ontstaat, dat niet meer opgevuld kan worden door de koude omringende lucht (koude lucht stijgt niet, maar zakt). Zodoende zal het stijgingseffect van de ballon alleen nog maar toenemen. Om dit effect te versterken, dient de bovenzijde van de koudeluchtballon van aanzienlijk meer koelelementen voorzien te zijn dan de onderzijde. Mits op de juiste manier aangebracht, zal deze constructie, in een oneindig dikke dampkring, volgens de principes van het perpetuum mobile uiteindelijk noodzakelijkerwijze de lichtsnelheid bereiken.

(wordt vervolgd)

vrijdag 2 augustus 2013

ABECEDARIUMPJE



A is de nacht die mijn hoofd ondermijnt
B is het licht van een zwoegende wekker
C is de maan die als een dief in de nacht mijn hol binnen drijft
D is een graanontbijt – het leven is spijt, ongenoegen
E wit (en waarom zouden alleen dichters dat weten?)
G is de schreeuw. Niets anders. De schreeuw
F weigert mee te doen, de maan heeft de horizon verlaten
H is een diepe, gevaarlijke haat jegens de dag
I is een iris, geplant in de tuin
J is het vloeken van iedereen met mij
K is een vogel die praat als de mensen
L is de dood, natuurlijk
M is het middagmaal, vet, zout en warm
N is de flora en fauna voorbij
O mag me pakken, in liefde omvatten
P is puur associatief, betekenisloos
Q wordt geschonken, rond vieren, uit glas
R is nog hoop dat de avond voldoet
S klopt niet. Heeft nooit geklopt ook
T dat is Turfman, de denker die leek
U is de synesthesie die de letters doet kleuren
V sluit de dag af en is een lichtknop in ruste
W is definitief en voorgoed alle liefde en lijden
X is de rekening: € 256 inclusief BTW
Y is angst
Z zegt: laat los, morgen is er weer een dag. Bereid je voor. Wapen je