vrijdag 25 november 2011

Bologna, La Rossa


DE ONBEKENDSTE STAD VAN ITALIE


Na enkele uren in het veel te drukke Bolognese verkeer te hebben verkeerd vonden we een eenvoudig pensionnetje in de achterbuurt, nabij de Hollandse Steeg. Onze kamer in het achttiende-eeuwse gebouw werd opgesierd door vreemde, naïeve muurschilderingen, die nauwelijks iets voorstellen. En hoewel de herbergier een onduidelijk riekend en geil uit zijn ogen kijkend mannetje was, waren we toch wel tevreden, want de kamer was, zelfs voor onze begrippen, bepaald niet duur (helemaal niet als je in aanmerking neemt dat we een zaal hadden toegewezen gekregen met in totaal zeven bedden, slaapbanken en ledikanten; ik heb vijf van de zeven slaapplaatsen uitgeprobeerd, voordat ik mijn definitieve keuze maakte) en bovendien lag dit onderkomen op een halve minuut lopen van het Centro Storico. En dat kwam goed uit, want ik wilde het juist over dat historische centrum hebben.


DE VEILIGE STAD VAN KORAAL

Dat Bologna verhoudingsgewijs onbekend is bij de gemiddelde reizigers, heeft een eenvoudige verklaring: de omgeving van Bologna is afgrijselijk. Je rijdt ongeveer een uur door een soort suburbaan industrielandschap, en het duurt heel lang voordat je zover in de stad bent doorgedrongen dat je het juweel herkent. Bologna, "La Rossa" is een roodkoralen stad, drie kilometer in doorsnede, volgebouwd met van die knoestige, laatmiddeleeuwse gildehuizen met rommelige pilaartjes en rode dakpannen. Een soort Anton Pieck voor de intellectueel, zullen we maar zeggen. Omdat het in de streek tamelijk veel schijnt te regenen hebben de bewoners het noodzakelijk geacht, de stad bijna geheel te overdekken; ze zijn panisch bang voor neerslag. Het hele leven vindt plaats onder de beroemde galerijen van Bologna. Men ontbijt er, leest er de krant, bespreekt er de politiek, studeert er, bedelt er, viert er feest en maakt er verkeringen uit. Ten overvloede loopt iedereen met een paraplu (vermoedelijk voor het oversteken van galerij naar galerij) en alsof dat allemaal nog niet voldoende is, dragen alle mannen keurig opgevouwen over hun arm een modieuze trench-coat van dunne stof. Enorm elegant allemaal, natuurlijk, maar het sjouwen met al die rommel betekent wel dat de Bolognezen waarschijnlijk de enige Italiaanse bevolkingsgroep vormen die praat zonder de handen te gebruiken.

De verschillen tussen Bologna en, om maar eens wat te noemen, Florence zijn opvallend. Florence barst van de kunstvoorwerpen, maar je hebt mensen die er zich niet op hun gemak voelen. Het is niet zo dat de overdaad ze teveel wordt, integendeel, veeleer lijkt er juist iets te ontbreken. Ik ben er graag, maar altijd met een licht gevoel van vervreemding, van "doorreis". In Bologna besef je wat datgene is, dat in Florence ontbreekt: "geborgenheid". Hier zijn geen ogenuitstekende prachtgebouwen, hier zijn geen verbluffende kunstgalerieën, ook zijn hier niet de veelbezongen parken, heuvels, rivieren. Hier is geborgenheid. Ondanks het woedende gebries van bussen in de smalle straatjes, heeft geen moderne invloed zich wezenlijk in de binnenstad weten te nestelen, en als je op het plein staat weet je dat je omringd bent door ruim anderhalve kilometer verleden in iedere windrichting: de stad lijkt hermetisch afgesloten. Je bent hier veilig. Droom gerust, reiziger, de stad waakt over je.


DE IN DE STEEK GELATEN KERK

Dit was niet de eerste keer dat ik in Bologna was, dus ik wist wat me te doen stond. Diegenen die deze vreemde stad nog nooit bezochten moeten nu aandachtig lezen, daar ik de novicen een methode aan de hand ga doen om optimaal onder de indruk te geraken van het belangrijkste gebouw van Bologna, de grote Basilica di San Petronio. Om die kerk als een shot pure heroïne op je in te laten werken moet je een omtrekkende beweging maken (gesteld dat je in dezelfde wijk bent ondergebracht als wij - vrij waarschijnlijk eigenlijk, daar de goedkope hotelletjes in die wijk te vinden zijn). Je loopt, net zoals ik dat die middag deed, het grote plein op in de richting van het Palazzo del Podestà, het paleis van de burgemeester, dat recht tegenover de basiliek ligt. Ik zorgde er voor, niet per ongeluk naar rechts te kijken. Dus staarde ik naar het niet zo interessante Palazzo Comunale, dat dateert uit 1287, en dat weliswaar een aardige weerspiegeling geeft van Bologna's toenmalige macht, maar dat bepaald niet de harten sneller doet kloppen van de minnaars van architectonische mirakelen. Het is een saai blok zonder al te veel details. Bij de Neptunusfontein (waarover later meer) sloeg ik rechtsaf, de galerij van het paleis van de burgemeester in. In het midden van die galerij aangekomen, haalde ik diep adem en wendde me abrupt naar de in 1390 begonnen basiliek, waar ik nu recht voor stond. Een afgrondelijke melancholie maakte zich van me meester zodra ik het meest ontluisterende gebouw van Italië terugzag; deze bakstenen kolos is onafgemaakt, of preciezer: in de steek gelaten.
Weer was ik tot in het merg van mijn botten geraakt door de desolate aanblik van menselijke machteloosheid, maar enigszins tot mijn verbazing waren mijn gevoelens positief: ik hield van het betreurenswaardige bakbeest.
Ook in Florence staat zo'n onafgemaakte kerk, de S. Lorenzo. Bij die kerk heeft men in het geheel nagelaten de marmeren façade aan te brengen, zodat het gebouw de indruk wekt van een zandkasteel waar een golf overheen is gegaan. Ondanks de onafgemaaktheid doet die kerk wel degelijk homogeen en evenwichtig aan, omdat het bakstenen skelet, dat er nu staat, natuurlijk wel volgens alle bouwkundige wetten vervaardigd is. De Petroniokerk, daarentegen, is in de grond genomen belachelijk. Vol goede moed is men begonnen met het aanbrengen van de prachtfaçade van rood en wit marmer en daadwerkelijk is er over de hele lengte een strook aangebracht van ongeveer twaalf meter hoog, met de bedoeling om uiteindelijk de Dom van Florence naar de kroon te steken zowel in schoonheid als in grootte, maar het marmeren gedeelte eindigt abrupt in een afdakje van rode dakpannen en de rest van de voorgevel bestaat uit baksteen. In zekere zin zou iets dergelijks nog kunnen overeenkomen met een bepaald gevoel voor proporties, ware het niet dat men aan de uiterste oostkant is begonnen aan een volgende, hogere strook marmer, zodat de kerk ineens een asymmetrische, volledig uit het lood geslagen indruk maakt. Het lijkt wel alsof de bouwmeester plotseling besefte, dat het toch allemaal geen zin had, dat het leven slechts lijden is en tot niets dient, dus wat zou hij zich te sappel maken!

Ik wandelde de langs de kerk lopende Via dell'Archiginnasio in, om naar nog een ander onthutsend fenomeen te kijken. Het transept is namelijk ook onvoltooid, en wel op de meest rigoureuze manier: het is afgehakt. Alsof een oude Etruskische oergod in barbaarse verbittering met zijn bijl het zijschip heeft geamputeerd. (Zoiets kan heel goed. De oude en nieuwe godsdiensten zijn nog lang niet klaar met hun onderlinge geschillen en draaien elkaar nog geregeld loeren. Bij mij thuis wist ooit een duif mijn studeerkamer binnen te dringen, waar hij pontificaal ging zitten kakken op mijn opengeslagen Homerus. Ik bedoel maar.) De amputatie is zeer volledig. Dwars door een gotisch venster. De ene helft bestaat wel, maar waar de andere had moeten zijn is nu een straat met bussen en zenuwachtig gesticulerende Italianen in hun te kleine Fiatjes. Een stuk van de stenen omlijsting steekt als een norse wenkbrauw de lucht in. Ik rilde terwijl ik terugliep naar het plein. Ik houd veel van deze stad, niet in het minst vanwege de kerk, maar ik vraag me af of dergelijke gevoelens niet eigenlijk ziekelijk en af te keuren zijn.


VAN FONTEINEN EN RELIGIEUZE DOOLHOVEN

Waar ik ook ben in Italië, het gaat vanzelfsprekend nooit zonder Dr. L. van Egeraat. Bij elkaar gejat of niet, zijn reisboeken zijn onschatbaar, meer nog vanwege hun pedante humor dan vanwege hun informatie, die er overigens ook best mag wezen. Tijdens een verblijf in het buitenland stijgt mijn waardering voor deze auteur telkens verder. Ik reken hem thans tot de belangrijkste Nederlandse humoristen.
Zo lees ik hier in zijn meesterwerk "Gids voor Noord-Italië" over de Neptunusfontein dat hij "prachtig" moet zijn. Ik ben het werkelijk vaak eens met "Il Dottore", maar in dit geval toch niet! Wie eens smakelijk wil lachen, moet nu direct vol tanken en afreizen naar Bologna om er de prachtige Fontana del Nettuno te gaan bezichtigen. Het is een vreselijk ding waar op een pedestal met volgevreten engeltjes een overgespierde bruut van een Neptunus met te smalle enkels tevergeefs bevallig staat te wezen, terwijl hij omringd wordt door vier vlezige sirenes van aangetast brons, die ferm haar machtige tieten omklemmen in een vertwijfelde poging, enig vocht aan die organen te ontworstelen, - iets dat goddank niet meer lukt. In een toeristisch boekje heb ik de fontein in volle werking gezien. Uit iedere tepel spoten drie stralen water. Een goede poging van het Maniërisme om aan te tonen hoe smakeloos een kunststroming kan worden als de strenge controle van het manifest, alsmede het talent van de belangrijkste vertegenwoordigers begint te ontbreken. Maar kom, laten we niet te lang boos blijven op die enkele schandvlek.

Ik liep de Via Rizzoli in en passeerde de twee scheve torens van Bologna, die in niets doen denken aan die van Pisa. Eerder zijn ze familie van de knoestige torens van San Gimignano. Dat ze in de dertiende en veertiende eeuw al vermaard waren, blijkt uit het feit dat Dante ze in zijn werk noemt. Ik liet ze deze keer echter links liggen, omdat ik een andere belangrijke attractie op het oog had, een religieuze knoedel, die S. Stefano genoemd werd. "Le sette chiese", de zeven kerken, zoals het bouwsel in de volksmond bekend staat, is een complex van heilige gebouwen, waarvan de oorsprong vaak niet meer te achterhalen is. In de loop der eeuwen is er zoveel toegevoegd, gerestaureerd, weggehaald en veranderd, dat zelfs de meest deskundige personen op sommige punten nog slechts kunnen gissen.
Zoveel is zeker: de oudste kerk is een Basilica del S. Sepolcro, waarvan stukken uit de derde eeuw stammen, maar andere delen zijn van bijna tien eeuwen later. Om deze oude koepelkerk heen vinden we nog drie andere kleine kerken (de grootste is ongeveer dertig meter lang). Deze kerkendoolhof wordt opgediend in een bedje van kloosters en kloostertuinen. Verder zijn er dan nog de kryptes, die bij een ordentelijke kerk al een zekere architectonische onafhankelijkheid plegen te vertonen, met bijvoorbeeld de vloer van een oude Romeinse tempel en in de hoek zeven overgebleven pilaren van een vroeg Romaans kerkje, maar in een legpuzzel als de S. Stefano is daar al helemaal geen touw meer aan vast te knopen. Ik vroeg me af, terwijl ik door een onooglijk raampje het heilige graf in staarde, of een archeoloog nu juist blij zou moeten zijn met een dergelijk complex, of dat hij er gillend van op de loop zou moeten gaan. Er zijn in ieder geval heel wat boeken over deze ene kerk verschenen.
Maar blijkbaar zijn de uitbaters niet echt gelukkig met al te diepgaande kennis omtrent dit bouwsel, want toen ik het stoffige raampje trachtte schoon te vegen om wat aandachtiger de binnenkant van het graf te bestuderen werd ik door een norse monnik met enkele goedgekozen woorden gesommeerd, op te sodemieteren.
Een microscopisch klein kerkje vormt de entree van een museum, waar ze een originele, grofwollen pij van de heilige Franciscus bewaren. Of althans, dat beweren ze. Mij geeft zoiets altijd een ongemakkelijk gevoel. Want heel graag druk ik mijn neus tegen het spiegelglas van zo'n vitrine teneinde mijn hersens volmaakt leeg te laten lopen in het gevoel hier een uiterst magisch en heilig relict voor me te zien, maar meestal word je belazerd waar je bij staat en blijk je naar een geslaagde replica van kunststof te staren, omdat het oorspronkelijke stuk reeds lang geleden tot gruis vergaan is. Denk maar eens aan de plastic standbeelden in Florence, of de Campanile in Venetië! Van de hoeveelheid nagels van het kruis die volgens de bewaarders der diverse kerkschatten overgeleverd zijn, kan men een redelijk gesorteerde timmerwinkel beginnen. De arme Jezus moet vele honderden spijkers in Zijn lichaam hebben gekregen! (Waarbij andere geleerden me weer vertellen, dat het in die tijd volstrekt ongebruikelijk was dat de gekruisigden vastgetimmerd werden: men bond ze vast met touw, en liet ze in de zon verdrogen. Die visie kan men bijvoorbeeld lezen in het boek "De Meester En Margarita" van Michail Boelgakov.) Dus wat moet ik als eenvoudige toerist nu wel en niet geloven?

Ik heb meestal maar heel weinig impulsen nodig om een excuus voor een alcoholische versnapering te vinden. De verwarring die zo'n legpuzzelkerk als de S. Stefano bij mij veroorzaakt had, deed me buitengekomen dan ook ras naar een enkel glaasje plaatselijke grappa grijpen. Dik en vet, deze, romig. Lekker, hoor, maar wel oppassen geblazen.


LA GRASSA



In Bologna vind je opvallende verschillen in prijzen. Het is een elegante stad, de vrouwen lopen er zelfbewust en ongenaakbaar rond in dure ontwerpersmode, en net als Milaan heeft de stad een sfeer van Amerikaanse vlijt en rijkdom. Il Dottore spreekt gevat van: "Dante en Dior". Maar tegelijk is het een belangrijke studentenstad en een traditioneel bolwerk van de Italiaanse Communistische Partij, toen die nog bestond, zodat "La Rossa" niet alleen slaat op de kleur van de dakpannen, maar zeker ook op de politieke gezindheid. Dit alles brengt met zich mee, dat je er naast zeer exquise en peperdure restaurants ook uiterst betaalbare, studentikoze eetcafés kunt vinden. Voor ieder wat wils, kortom. Uiteraard kozen wij voor de goedkoopte: een buitengewoon grote pizza-kelder, waar de tweede bijnaam van Bologna alle eer aangedaan werd. "La Grassa", de vette, is een stad waar het goed van eten is. Veel, vet, smakelijk. Zoals gebruikelijk in het noorden eerder met boter dan met olijfolie bereid. Olijfolie wordt door de Italianen niet als een culinaire vondst beschouwd, maar als nooddruft: met boter kunnen bakken is een teken van welvaart.
In die pizzatent bleek wel meteen het grote nadeel van zo'n studentenstad: nadat we een aangeschoten student sociologie, die een helaas volkomen onbegrijpelijke voordracht hield, heen gestuurd hadden met een consumptie, raakten we in gesprek met twee studenten kunstgeschiedenis uit Amsterdam, met wie we wat gemeenschappelijke kennissen bleken te delen. Zodoende wankelden we eerst tegen vieren de hotelkamer binnen en was de volgende dag min of meer verwoest. Hoe je het ook bekijkt, dat is eigenlijk heel zonde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten