zaterdag 31 mei 2025

Bedlezerig 6

Maurizio De Giovanni introduceerde met diens grotendeels door de ons reeds bekende Antony Shugaar vertaalde boeken over Commissario Ricciardi in Napels een crime-element dat mij helemaal niet bevalt: het bovennatuurlijke. Commissario Ricciardi is namelijk in staat levensecht de laatste woorden van op onnatuurlijke wijzen om het leven gekomen personen te horen of voelen. Hoe hij dat kan weet hij niet, maar het gebeurt en hij lijdt intens onder dit paranormale vermogen, zodanig zelfs dat hij geen relaties aangaat, want hij wil zijn kinderen deze vloek besparen. In eerste instantie leek het me niets anders als een goedkope truc van een schrijver die geen zin had zijn enkelzijdige psychisch perspectief los te laten en toch bepaalde dingen wilde vertellen die de hoofdpersoon niet kon weten, maar naderhand blijkt hij dat perspectief wel degelijk voortdurend te verleggen, en in latere delen zwalkt dat perspectief zelfs over het gehele spectrum en worden we intiem op de hoogte gehouden van het innerlijke denkleven van zoveel verschillende personen, daders en slachtoffers, dat je er eigenlijk een personenregister bij zou moeten hebben. Kennelijk ziet De Giovanni het bovennatuurlijke dus toch voornamelijk als een wezenlijke en waardevolle toevoeging bij zijn verhalen. Ik vind van niet.
Luigi Alfredo Ricciardi is een jongeman, even oud als zijn eeuw. Hij is 31 en Italië is aan haar negende fascistische jaar bezig. Hij is subtiel genoeg om politiek onder de radar te blijven. Een van zijn love interests is een intieme kennis van Il Duce, maar het wordt duidelijk dat Ricciardi niets met de fascisten te maken wil hebben, die voor het merendeel voorgesteld worden als brute imbecielen. Uiteraard is Ricciardi een soort beschaafde rebel die elke autoriteit aan zijn laars lapt en hij is meer dan opgewassen tegen de boven hem gestelden. Zijn directe meerdere op het politiebureau is een pedante, incapabele opportunist, zoals zo vaak in dit soort boeken.
De hele set-up, met het bovennatuurlijke en een ongenaakbare commissaris die het niet hoeft te doen voor het geld - hij is van adel en zit er warmpjes bij - en die vreemd onbereikbaar blijft voor de vrouwen om hem heen, doet me onweerstaanbaar denken aan de Simon Serailler reeks van Susan Hill, die echter nog wel net aan onze zijde van de realiteit blijft, dat wil zeggen: alle goth en gruwel in haar boeken wordt uiteindelijk redelijk verklaard.
Als we eenmaal die bovennatuurlijke schil van De Giovanni laten voor wat die is, komen we in een reeks tamelijk conventionele whodunnits terecht, die in doen denken aan Donna Leon, compleet met vermoorde operazanger.
Ik denk niet dat ik na twee deeltjes verder ga lezen. De boeken zijn beslist goed geschreven, maar het principe van een whodunnit met een detective met paranormale gaven kan ik niets anders vinden als valsspelen. Ook vind ik de plots wel wat dunnetjes. Of ik de televisieserie van de RAI verder ga bekijken weet ik niet. Deze reeks, sinds 2020 verfilmd in een prachtige cinematografie die uit de traditie lijkt te komen van Luchino Visconti, kent tot op heden 10 episodes. Hoofdrolspeler Lino Guanciale is haast een dubbelganger van de jonge Alain Delon. Wie de hand kan leggen op de reeks moet het zeker proberen. Ik vond hem na een paar afleveringen een beetje saai worden.De Giovanni is verantwoordelijk voor nog een tweede reeks, I bastardi di Pizzofalcone. Het eerste deel ervan, eigenlijk een soort prequel, is Il metodo del coccodrillo, in het Engels eenvoudig vertaald als The Crocodile. Opnieuw treffen we korte, ogenschijnlijk los van elkaar staande hoofdstukjes aan, vanuit diverse perspectieven geschreven, sommige in de ik-vorm. De fragmenten blijken in de loop van de vertelling steeds meer een verband met elkaar te hebben. Hierbij is in één geval een truc toegepast die ik nog niet eerder gezien heb: een aantal  korte hoofdstukjes blijken tegen het eind niet over de ene persoon te gaan, zoals de lezer moet geloven, maar over een heel andere, in een heel andere tijd. Na wat verwarring blijkt wat aanvankelijk aangezien wordt voor een dader, juist een slachtoffer te zijn. Uiteindelijk niet echt ingewikkeld, maar wel knap, en heel vervreemdend. Gelukkig maakt De Giovanni voor deze reeks geen gebruik van het bovennatuurlijke. Ook nu bevinden we ons in Napels, maar nu in een hedendaagse variant ervan, met punks en drugkoeriertjes en voorlijke meisjes. Veel pisstank in de straten, veel graffiti op de muren.
En opnieuw is de onvermoeibare Anthony Shugaar verantwoordelijk voor de uitstekende vertaling. De boeken zijn verder vrij conventioneel (lone wolf politieman met relatieproblemen lost ondanks tegenwerking door de boven hem gestelden alles uiteindelijk op) en leveren op die manier een paar uurtjes ongecompliceerde noir op. De Giovanni verklaart zich schatplichtig aan Ed McBain. Zijn wederwaardigheden, nu omringd door een team van misfits, worden voortgezet in een hele reeks.
De cast van I Bastardi di Pizzofalcone
Ook hier is een mooie televisieserie van gemaakt die ik bezit, met Alessandro Gassman (inderdaad: zoon van de legendarische acteur Vittorio Gassman) in de rol van inspecteur Giuseppe Lojacono. De in een heel andere stijl dan de Ricciardi reeks opgenomen episodes zijn een tamelijk getrouwe afspiegeling van de boeken. Veel kleine humor, veel klein melodrama. Wederom: wie er de hand op weet te leggen zou het kunnen proberen. Mij bevalt deze serie meer dan de Ricciardi-reeks.
Sandrone Dazieri introduceert met agente Colomba Caselli en ervaringsdeskundige Dante Torre een wel heel beschadigd duo. Caselli houdt zichzelf verantwoordelijk voor een bomaanslag in Parijs die ze geprovoceerd zou hebben - ze is door een commissie van iedere blaam gezuiverd maar niettemin… Torre is een voormalig slachtoffer van een jarenlange ontvoering en zit vol met angsten en dwanghandelingen. Binnen de politie en magistratuur is natuurlijk weer de nodige animositeit. Het lijkt wel alsof in dit genre de hoger geplaatsten uitsluitend bezig zijn met het actief dwarsbomen van deugdelijk politieonderzoek. Aanvankelijk vond ik het eerste deel, Kill the Father, goed geschreven, met een diep doordachte en soms provocerende en grimmige psychologie. De lezer loopt tegen veel onverwerkte zaken aan. Een seriemoordenaar die het op jonge jongetjes voorzien heeft maakt het boek heel hard. Het tempo wordt op voorspelbare wijze steeds meer opgevoerd en aan dat procedé kleven wel wat bezwaren. Want wat aan Dazieri’s boeken op den duur wel begint te storen zijn de niet al te subtiele, bombastische effecten.
Na dit niettemin intrigerend eerste deel las ik ook het tweede deel, Kill the Angel, waarin het lijkt te gaan om een aanslag van IS. Ik vermoedde (en hoopte) al snel dat het uiteindelijk heel anders zou gaan lopen, maar vooral in het begin was er dat Forsyth/Ludlum-achtige sfeertje waardoor ik dit boek met aanzienlijk minder enthousiasme ter hand nam dan het eerste deel. Ondanks de thematiek die mij anathema is, bleef het wel allemaal goed geschreven. Dazieri neemt rustig zijn tijd zonder ooit traag te zijn. Door de allengs grover wordende effecten en de tientallen slachtoffers wordt ook dit boek helaas op den duur steeds minder aantrekkelijk. Ik denk dat het beschrijven van gevechten zo mogelijk nog moeilijker is dan van seks. Het resultaat is maar al te vaak een droge opsomming van fysieke handelingen. Het boek bevat veel van dit soort beschrijvingen, maar ook heel veel flauwe Dan Brownachtige plotwendingen, van die soort wendingen waar je wel een beetje moe van wordt. En wat meer is: je raakt er ook op voorbereid. Wordt er een patholoog-anatoom of een rechter-commissaris geïntroduceerd of, zoals in het tweede deel een vriendschappelijke politieman, dan denk je meteen: ‘Tja, zou dat dan de boef blijken te zijn?’ En als dan aan het eind onthuld wordt wie de boef was en wie de held, haal je je schouders op: ik had het zo wel gedacht, maar het had net zo goed andersom gekund. Zo worden deze boeken steeds minder procedurele politiethrillers en steeds meer complot- en grofgeweldthrillers. En dat wordt mij wat zwaar op den duur.

donderdag 22 mei 2025

Platenspeler

 

Wat ik, nu ik wat ouder word, steeds moeilijker te aanvaarden vind zijn de gaten die in je geheugen vallen. Niet de belangrijke zaken vallen weg, maar de wezenlijke. Zo ben ik bijvoorbeeld een periode kwijt waarin ik kennelijk besloten heb dat ik voortaan zonder mijn redelijk indrukwekkende collectie rock-vinyl kon. Ik had een meter of drie van de belangrijkste muziek die mijn jeugd vormgegeven heeft, en daarnaast ook nog anderhalve meter klassiek: bijzondere boxen van Scriabin, Szymanowsky, Debussy en Stravinsky. Voor mijn laatste verhuizing, in 2006, had ik dat allemaal nog. Hier in mijn huidige woning kom ik alleen nog de klassieke platen tegen, keurig op alfabet in drie verhuisdozen. Wat ik met de rockplaten gedaan heb, al sla men mij dood!
Het kwam op toen mijn zoon, in zijn eigen bedaagde tempo, langzamerhand een muzieksmaak was begonnen te ontwikkelen waarbij ik een belangrijke rol zou kunnen spelen. Ik had immers alles van Yes, King Crimson, Genesis, Jethro Tull en Gentle Giant. Hij mocht ze zo hebben (in berekende porties, had ik me voorgesteld: langzaam een beetje chronologisch opbouwen en later overgaan op bijzondere dingen voor de gevorderde luisteraar, zoals dat partijtje Tsjechische jazzrock-platen dat ik eens voor een paar gulden op de kop had weten te tikken en waar ik heel content mee was.
Maar hoe ik op zolder ook zocht (en ik heb alles overhoop gehaald: ik kwam hele jaargangen Aloha en Hitweek tegen), niets als klassiek vinyl. Ik heb geen idee wat ik met de rest gedaan heb en het pijnigt me op dubbele wijze. Ten eerste zou ik die platen nu bijzonder graag terug hebben, maar ten tweede, en veel belangrijker, mijn geheugen is dit essentiële moment in mijn leven volledig kwijt. Ik ben zelfs niet in staat om een mogelijke redenering te reconstrueren. Met andere woorden, ik weet niet wat mij, een spreekwoordelijke hoarder, bezield kan hebben om iets dat zo essentieel bij mij hoorde zo achteloos (was het achteloos? Ik weet het niet meer!) af te stoten. Geen flard van een inzicht, geen foton licht, niets. En dat beangstigt me want wat ben ik verder allemaal voor belangrijks vergeten waarvan ik niet weet dat ik het vergeten ben?
Natuurlijk zijn niet alle herinneringen weg, het meeste is er nog. En dat ik al die vakanties naar telkens andere Griekse eilanden die best een beetje op elkaar lijken niet allemaal meer uit elkaar kan houden, dat verontrust me niet vreselijk. Maar juist dit, juist het wegdoen van een Collectie (jazeker, met hoofdletter, want zo denk ik erover) dat kan en mag ik nooit vergeten hebben. Had ik toen nog een platenspeler? Dan moet ik de oude Marantz ook hebben afgestoten. Hoe? Heb ik alles verkocht? Heb ik de platen bij het grof vuil gezet (stellig niet! Stellig oh stellig niet mag ik bidden), heb ik een advertentie gezet en is er een mannetje langsgekomen? Heb ik ze aan vrienden gegeven? Ik weet het niet meer en ik maak me daar kopzorgen over.
Ondertussen zat ik dus wel met die anderhalve meter klassiek en om niet nog eens dezelfde fout (was het een fout?) te maken, heb ik dus maar bij Coolblue een nieuwe platenspeler gekocht. Aangesloten op een minisetje van JVC als versterker en met uitstekende Wharfdale boxjes die nog ergens op zolder slingerden (audiofiele hippies waren stuk voor stuk elektrotechnische ingenieurs met hun snoertjes, tussenstukjes en plaktape) resideert er nu in mijn bibliotheek een nieuwe installatie, gedomineerd door een door Ger vervaardigd schilderij van Igor Stravinsky, en draai ik al die oude klassiekers eindelijk weer eens. Feesten der herkenning. En ik hoop dat iemand blij is met al die Supersister, Tom Waits, Frank Zappa en Caravan die hij of zij uit mijn kast verworven heeft. Ook al heb ik er geen vrede mee: het zij dan maar zo.

donderdag 15 mei 2025

Leesrapportje 15

Enid Starkie - Arthur Rimbaud 

Eindelijk heb ik deze biografie gelezen van een schrijver die op zijn twintigste stopte met dichten en die daarna nog 18 jaar leefde als een zieke kolonialist. Een dergelijk onevenwichtig leven zal noodzakelijkerwijs een onevenwichtige biografie opleveren. Dat blijkt: de eerste twintig jaar zijn pas afgelopen rond pagina 330, de rest van zijn leven (die mij op voorhand eigenlijk het meeste interesseerde) vulde slechts de resterende 115 pagina’s.
Ik heb de indruk dat het niet zo’n overtuigende biografie is. Rimbaud wordt een bepaalde richting uit geïnterpreteerd: als kinderlijk en gestoord, vooral in zijn verhouding met zijn moeder die enorme invloed op de jonge dichter gehad heeft. Maar ook als een soort religieuze sjamaan. Er wordt opmerkelijk diep ingegaan op de alchemistische kant van zowel leven als werk.
De jonge Rimbaud was nog een voorbeeldige jongeman die prijzen won op school en voor wie men een gouden toekomst voorzag. Vanaf zijn vijftiende echter ontwikkelde hij zich tot een ware rebel. In haar boek verdedigt Enid Starkie de moeder, maar eigenlijk zien we een manipulatieve vrouw, die machteloos staat bij de schade die ze zelf heeft aangericht bij haar zoon. Zij was de geest die Rimbaud in zijn leven boven alles moest bestrijden.
Starkie beschrijft iemand die, teneinde het leven zo puur en intens mogelijk te leiden, zich vanuit een alchemistische invalshoek moest onderwerpen aan alle denkbare en ondenkbare smerigheden. Zo had hij een homoseksuele verhouding met Verlaine, terwijl hij zelf waarschijnlijk helemaal niet homo was. Zo ook zoop hij zich keer op keer bewusteloos en liep hij het hele jaar rond in dezelfde lompen. Dit alles dus niet pour épater le bourgeois, maar om de bodem van het leven en de menselijke ziel te leren kennen. Zonder dergelijke afdalingen naar de hel kan er geen poëzie zijn, is een credo waar Starkie op blijft hameren. Ik ben helemaal niet overtuigd. Net als bij Alfred Jarry voel ik me diep ongemakkelijk bij het concept van zelfvernietiging als kunst.
Alchemistisch was in ieder geval wel Rimbauds poëzie zelve, het duidelijkst in een beroemde regel als: A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu : voyelles: de synesthetische dichter creëert de taal, de taal creëert de dichter. Maar of dit werk, zoals Starkie suggereert, religieus van aard is, ik weet het niet.
Rimbaud was na zijn wilde jaren fysiek al vrijwel op. Toen hij in 1875 de letterkunde vaarwel had gezegd, probeerde hij een bestaan op te bouwen als “ondernemer” in Abessinië: dat behelsde diplomatiek werk en toezicht op handelsposten, maar ook wapenhandel en waarschijnlijk slavenhandel.
Hij werd een zieke man, die zeer aardig kon zijn voor zijn naasten, maar totaal onbereikbaar bleef voor wie vroeger ooit zijn vrienden geweest waren. Hij stierf gedurende vijf jaar aan wat ostentatief beenkanker genoemd wordt, maar die ook syfilis zou kunnen zijn geweest. Zo slecht kennen we dus zijn beklemmende leven, in dit niet helemaal overtuigend boek beschreven. Alle poëziefragmenten zijn trouwens in onvertaald Frans weergegeven, waar ik, laat ik dat toegeven, best moeite mee had. Een notenapparaatje zou op zijn  plaats geweest zijn.

Heinrich Heine - De Harzreis

In de Harz las ik dit dunne boekje. Het beschrijft een wandeltocht die Heine (1797-1856) in de herfst van 1824 ondernam. De tekst verscheen in 1826 als eerste van vier delen Reisebilder. Het was Heines eerste succes als publicist en is tot de dag van vandaag een van zijn geliefdste teksten gebleven.
De relatief korte tekst is een beetje branieachtig en studentikoos en weinig ontsnapte aan Heine’s spot. Die Stadt selbst ist schön, und gefällt einem am besten, wenn man sie mit dem Rücken ansieht.
Erg veel stelt het boekje eigenlijk niet voor, maar het was leuk om al die plaatsen die hij bezoekt van dichtbij te zien, waarbij natuurlijk wel een heleboel veranderd was, vooral dank zij de Tweede Wereldoorlog. Bezorger Martin van Amerongens verslag van zijn remake van de wandeltocht was vaak minstens zo boeiend. Bij van Amerongen ging het niet zozeer over de stadjes, maar Heine’s biografie, en dan vooral die van een intellectuele jood in negentiende-eeuws Duitsland. Van Amerongens journalistieke hoofdonderwerp is altijd het antisemitisme geweest dat diep geworteld is in de West-Europese cultuur. Zijn schrijfstijl is altijd goed, scherp maar fatsoenlijk. Ik las het met veel plezier op terrasjes in Quedlinburg, Halberstadt en Goslar.

Georges Rodenbach - Brugge de dode

Dit boekje heb ik herlezen in Brugge, gedurende een verblijf van een weekje.
In deze korte roman of novelle, in het Frans onder de titel Bruges la morte verschenen als feuilleton in de Figaro van 4 tot 14 februari 1892 en in juni van dat jaar in boekvorm uitgegeven bij Flammarion, beschrijft Georges Rodenbach (1855-1898) de obsessieve liefde van de weduwnaar Hugues Viane voor zijn overleden vrouw. Hij dwaalt rond, verstervend in zijn onverwerkte leed, door de straatjes van Brugge, totdat hij een danseresje ontdekt dat hem in alle uiterlijke opzichten doet denken aan zijn vrouw. Hij begint een relatie met haar, maar raakt snel geïrriteerd door het feit dat ze innerlijk in geen enkel opzicht op haar kan lijken. De danseres als Ersatz faalt in zijn volstrekt onredelijke ogen en voorspelbaar doodt hij haar.
Als roman is het geen meesterwerk, als nogal dubbelzinnige liefdesverklaring voor de stad is het een vreemd, biologerend werkje geworden. De Bruggenaren verafschuwden het boek maar het werd een internationaal succes. Men kan betogen dat het boek mede verantwoordelijk was voor de Brugse ontwikkeling tot een toeristenstad.
‘Rodenbach zong de lof van Brugge, omdat hij vond dat zij van alle steden ter wereld het meest in overstemming was met zijn zin voor weemoed.’ Émile Verhaeren

Richard Holmes - Shelley : the Pursuit

Van Richard Holmes had ik al eens een boek gelezen: het sympathieke, hier en daar autobiografische Footsteps. Een zelfportret in de vorm van korte portretten van personen uit de Engels literatuurgeschiedenis. Ik was dus benieuwd naar dit werk over een zeer gecompliceerde, controversiële persoon, die vele tegenstrijdigheden in zich herbergt.
Het blijkt een vreemde ervaring om te zien hoe in één persoon een hoogstaande, puriteins kuise geestelijke adel kan huizen, terwijl hij tegelijkertijd een veelneuker kan zijn, altijd omringd door idolate, veel jongere meisjes en vrouwen, die hem aanbaden en die hij gaarne bereid was te bezwangeren. Shelley als cult-leider, zijn menagerie als een commune.
Zijn haat/liefdeverhouding met Lord Byron, die bij uitstek het immorele aspect belichaamde, doet dan ook vreemd aan. Er zou eigenlijk helemaal niets moeten zijn dat tussen de twee mannen enige sympathie zou kunnen opleveren. Het zijn allebei alfamannen, maar komen uit twee diametraal verschillende morele achtergronden voort.
Indoloog en Shelley-liefhebber Bob schreef me ooit: "biografen zijn bijna altijd ófwel gelovige missionarissen die over een heilige schrijven, ófwel mud rakers die het niet kunnen laten om met grote ijver op zoek gaan naar de zwartste schandalen van het object van hun biografie". In dat opzicht doet Holmes het wel goed: hij neemt nadrukkelijk een middenpositie in: ook hij weet het nu en dan niet. Hij schrijft zorgvuldig, citeert ook veel dichtregels, maar de Shelley die hij schetst is noch een bijzonder aantrekkelijke, noch een uitgesproken afstotende figuur.
Naast een groot dichter was hij een dwarse en manipulatieve persoon. Hij was behoorlijk meedogenloos in zijn omgang met anderen, dan weer ongekend genereus, dan weer zuur en hebberig. Hij had permanent schulden en was altijd maar bezig die beetje bij beetje, maar meestal niet volledig terug te betalen. Hij verleidde meisjes die hem met blinde hondentrouw volgden, alvorens onvermijdelijk weer verworpen te worden, waarbij Shelley, nadat hij ze uit zijn binnenste kring verwijderd had, vaak wel weer uit plichtsbesef voor ze bleef zorgen. Een buitengewoon egocentrische altruïst.
Ik heb de afgelopen periode heel wat biografieën gelezen (die van Achterberg, Jarry, Reve, Larkin en Waugh waren, samen met nu Rimbaud en Shelley, de recentste) en wat me opviel was dat, met uitzondering wellicht van Alfred Jarry, al deze figuren extreem egoïstisch waren. Soms waren ze dat op naïeve wijze en met schijnbaar de beste bedoelingen (Shelley), soms uit bestaanspaniek (Larkin, in mindere mate de psychopaat Achterberg) of uit blinde arrogantie (Waugh natuurlijk), maar altijd volkomen op zichzelf gericht en refererend aan niets anders. Ik vraag me af of dat de reden is waarom ik in mijn vriendenkring geen enkele bekende kunstenaar hebben mogen meemaken: er was talent genoeg, we waren eenvoudig niet egoïstisch genoeg. En dan heb ik het over egoïsme in zijn meest aardse betekenis: egoïsme als afwezigheid van empathie.
Het einde van Shelley was prozaïsch: een scheepsongeluk voor de kust van Livorno gedurende een felle storm. Zijn weduwe Mary nam bezit van zijn nalatenschap en vermoedelijk heeft ze, zoals schrijversweduwen dat wel vaker doen, een groot en belangrijk deel van die nalatenschap vernietigd. Zo is het zijne in meer dan één opzicht een onvolledig leven gebleven.