vrijdag 2 december 2016

Michel Faber - The Crimson Petal and the White (2002)

Tot mijn favoriete Nederlandse schrijvers hoort sedert enige tijd Michel Faber. U heeft maar vaag van hem gehoord en dacht eigenlijk dat hij een Engelsman was. Ja hoor, dat heb ik weer! En ik doe het er echt niet om, het overkomt me!
Ik was 100 pagina’s ver in het ruim twee kilo wegende boek en besloot eens te kijken wat dat voor een man was, die Michel Faber. Het eerste dat ik las was een stukje omtrent de reden dat dit boek nooit voorgedragen is voor de Booker-prize. In die tijd, zo vertelde het artikel, moest je nog van de (groot)-Britse nationaliteit zijn om te kunnen meedingen en de Nederlander Faber weigerde zich te laten naturaliseren. Nederlander? Ik was net zo verbaasd als u. Een liefhebber, net als ik, van allerlei obscure avant-garde rock, ook dat nog. Zoiets schept een extra band.

Faber was achttien toen hij begon te schrijven aan The Crimson Petal and the White. Is dat niet toevallig? Net zo oud als Raymond Radiguet was toen zijn ongewoon volwassen debuut verscheen.

We leven al zo’n honderd jaar met een steeds kunstmatiger wordend verschil tussen genre fictie zoals de historische roman of de literaire thriller, en pure literaire fictie. Pas de laatste jaren begint er een soort egalitarisme te ontstaan, waarin de onderscheiden vervagen en alles nog slechts “boek” is. Murakami of Gijp, het moet allemaal kunnen.
In zekere zin is dit een terugkeer naar het literaire klimaat van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Want vraag u eens af: welke soort fictie schreef Dickens eigenlijk? Gissing? Cowper Powys? Evelyn Waugh zelfs?

Faber stoeit dan ook naar hartenlust met al die noties en produceert een mengsel van stijlen, een toonzaal van literaturen. Of men het maar uit wil zoeken… De alwetende verteller speelt met zijn karakters. Hij neemt de lezer bij de hand en leidt hem van scène naar scène. Wanneer hij direct tot de lezer spreekt (de alwetende verteller pretendeert zelfs de gedachten van zijn lezer te kennen), valt de zogenoemde fourth wall weg. In de literatuur is dat een aloude techniek, maar tegenwoordig gaat het weer voor heel modern door, vanwege televisieseries als House of Cards. Ik heb altijd een beetje moeite gehad om de term postmodernisme volledig te begrijpen, maar is dit daar nu een voorbeeld van?

Romola Garai en Chris O'Dowd
Die vergelijking met film en televisie komt overigens niet uit het niets tevoorschijn. Ondanks de jonge leeftijd van de schrijver, wekt het boek overal de indruk geschreven te zijn voor een latere verfilming. Sommige bewegingen, gelaatsuitdrukkingen of perspectieven zijn volstrekt filmisch beschreven en suggereren zelfs al bijna een bepaalde stijl van acteren. De verfilming is er dan ook gekomen. In april 2011 zond de BBC een vierdelige miniserie uit met Romola Garai en Chris O'Dowd in de hoofdrollen van respectievelijk de prostituee Sugar en de zeepfabrikant William Rackham.

In de loop van de roman, wanneer de fabel ons, maar misschien ook de schrijver zelf steeds meer begint te interesseren, verdwijnt het postmodernistische karakter langzamerhand uit de bladzijden en krijgen we steeds meer te maken met iets als een moderne negentiende-eeuwse roman: modern eigenlijk alleen nog maar door de onverbloemde beschrijving van lichamelijkheden, en dan met name die lichaamsdelen en handelingen die nu eenmaal corebusiness zijn in de prostitutie.

Toch is er met het einde van het boek wel weer iets heel merkwaardigs aan de hand. Al honderd bladzijden voor het einde begint de lezer te vermoeden wat voor soort ontknoping Faber in petto heeft. Tegelijk realiseert diezelfde lezer zich dat die ontknoping normaal gesproken nog een bepaalde plotwending zou moeten krijgen.
Naarmate het aantal nog te lezen pagina’s kleiner werd, begon ik steeds meer te twijfelen: hij zal toch niet…? Hij zal toch niet helemaal niets doen met het einde? Hij zal ons toch niet welbewust een Onvoltooide aan durven bieden? Maar dat gebeurde dus wel degelijk. Geen einde, daardoor eigenlijk ook geen begin, maar slechts een snede uit de tijd. ‘Tja,’ lijkt het boek te zeggen, ‘dat was het dan. Verrast? Ja ikzelf eigenlijk ook wel een beetje.’
Twee jaren uit de negentiende eeuw zijn hier minutieus, maar volstrekt zonder hogere bedoeling beschreven, met mensen die niet heilig zijn maar ook niet doortrapt.  Beschadigde mensen wier beweegredenen weliswaar uitgebreid geanalyseerd worden, maar wier handelen verder geen enkele morele conclusie suggereert. Het boek heeft geen begin, geen eind, geen goede en geen slechte personen en geen bedoeling. Dat mag je, geloof ik, toch wel heel postmodern noemen.

Ondanks dit in mijn ogen nogal teleurstellende einde, vond ik het een goedgeschreven en slim boek, dat me nieuwsgierig gemaakt heeft naar Fabers overige werk.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten