na wat
onverwachte, onverwerkbare, onoverzichtelijke
onzingedachten (koetsen
schommelend door een al te zachte
veenbodem,
overgooiers van lang geleden, weggegooid allang
en slechts in
droom hervonden), precies op het moment dat
ik met groot geweld gewekt werd door die weemakende,
welbekende val vooruit het onbekende in, en trillend rechtop
in mijn vreemde
bed zat, met bonkend hart en droge bek,
wist ik wel zeker
dat de rest van deze dag gevuld zou zijn
met vage vrees, gespeend
van hoop op troost of leven.