dinsdag 11 november 2014

Kosjer

Deze keer hadden we een hotel in Antwerpen geboekt pal tegenover het majestueuze Centraal Station. Zodoende bevonden we ons in een wel zeer kleurrijk gedeelte van de stad: recht voor ons torende in de verrassend milde late oktoberzon deze kathedraal van het moderne treinvervoer hoog boven ons uit, daarachter en ertegenaan gebouwd lag de negentiende-eeuwse dierentuin, links de kleine Chinese buurt en achter onze rug, ten slotte, strekte zich de diamantenwijk uit, waar de chassidische joden als buitenaardse wezens bedrijvig door Antwerpens straten beenden. Traditioneel is de handel in diamanten een joodse bedrijfstak, vroeger nog veel meer dan tegenwoordig.

Een oudere man liep in zijn eigen gedachten verzonken door een uitbundig glinsterende straat. Tientallen juwelierszaakjes schetterden ons hun met LED-lampjes aangezette rijkdom tegemoet. Het contrast tussen de man en zijn lichtgevende omgeving kon niet groter zijn. Hij had een lange, grijze baard. Zijn bril ging half verborgen onder de rand van een grote, nogal houterige en heel hoog, bijkans op het achterhoofd balancerende, zwarte hoed. Twee lange pijpenkrullen (later leerde ik dat die payots heten) van donkerrossig haar hingen langs zijn oren naar beneden. Hij droeg een halflange, zwarte jas, een zogenaamde kapoteh, zware zwarte schoenen en lange, zwarte kousen die in ieder geval tot zijn kuiten doorgingen. Vanonder zijn jas kwam hier en daar wat franje tevoorschijn van een lichtgekleurd gebedskleed, een tzitzit, zoals wikipedia me later uitlegde.
Ik merkte tegen Jenet op dat ik zo iemand alleen maar kon zien als een alien, zoals vrouwen in een Niqab bij mij ook altijd, meer nog dan aversie of wrevel, vooral een heel directe vervreemding opwekken. Alsof ik in een space-adventure van Jack Vance terechtgekomen was.
Jenet wilde daar niets van weten. ‘Het zijn gewoon mensen,’ merkte ze correct op.
In één adem overspeelde ze, in mijn ogen althans, meteen daarop haar hand door voort te gaan met: ‘het vreemde zit alleen maar in jouw hoofd.’
Kijk, daar was ík dan weer niet zo heel zeker van.

In de Lange Kievitstraat is Hoffy’s gevestigd, een Jiddisch eethuisje, dat genoemd is naar de uitbaters, de drie gebroeders Hoffmann, geboren en getogen Antwerpenaren van Oost-Europese afkomst. En het is niet zomaar een tentje, bleek: ‘Het enige echte Jiddische restaurant van Europa, zelfs in New York kunnen ze niet tippen aan Hoffy’s’, schrijft Claudia Roden, auteur van het boek De Joodse keuken, 800 authentieke recepten uit de diaspora.
Amaai! Dat is nogal wat!

De prijzen bleken er heel redelijk te zijn en het was ook nog eens om de hoek bij het hotel, dus natuurlijk reserveerden we er, ondanks dat het er van de buitenkant niet uitgesproken gezellig uitzag. Het voorstuk van het restaurant is namelijk een uitgebreid afhaalcafetaria en rond etenstijd zie je er vele in het zwart geklede mannen hun maaltijd samenstellen uit de diverse tentoongestelde lekkernijen. Een enkele eet het ter plaatse op, schuw in zichzelf gekeerd, enigszins woedend het voedsel wegwerkend alsof eten eigenlijk een schaamtevolle bezigheid was. Heel snel ook: binnen twintig minuten heeft zo iemand een complete maaltijd op.

Wij kregen daarentegen een tafeltje verder achterin en mochten gelukkig aanzienlijk langer doen over het avondmaal.
Ik zal niet te veel gaan uitweiden over het eten: het was heel lekker, gevarieerd en verrassend subtiel. Bietensalade met mierikswortel, gefilte fish, quichke, wat een soort Poolse rösti blijkt te zijn, of kalfsgehakt in aubergine. Alles uiteraard strikt kosjer. Een aanrader.

Na het voorgerecht kwam de middelste van de drie broers Hoffman, Yumi (een koosnaampje voor Benjamin), bij onze tafels zitten voor een praatje. Of preciezer: een les. Hij was dun, nerveus en ouwelijk, maar zijn oogjes glinsterden met een mengsel van humor en serieuze luciditeit. Hij droeg zijn traditioneel joodse grijs/bruine werkjas, een Rekel. Zijn linkerbeen leidde een eigen leven en begon om de haverklap te shaken. Een keppeltje zat enigszins scheef op de beginnende kaalheid van zijn hoofd. Hij combineerde een sappig Antwerps accent met de lispel die je traditioneel bij het Jiddisch verwacht. Geroutineerd legde hij iets uit omtrent de kasjroet, de set van 613 spijswetten zoals die in de Torah opgetekend staan. Hij legde uit wat het woord kosjer betekent (“rein”) en noemde zoal wat diersoorten op die wel, een paar andere die juist niet rein waren. Dat het varken niet deugt, wisten we wel. Maar vissen moeten per se schubben en vinnen hebben, anders mogen ze niet. Insecten mogen niet, met uitzondering van sprinkhanen dan weer. Evenhoevig vee mag wel, maar kamelen daarentegen weer niet. Wijn moet altijd onder rabinaal toezicht vervaardigd zijn. Oi ve!

Wat een uitgebreide verzameling spijswetten! Sommige zijn zo gecompliceerd dat je je gaat afvragen of ze niet op een of andere misinterpretatie van de Torah gebaseerd zouden kunnen zijn. Eén van de kernwetten, namelijk dat je geen vlees- en zuivelgerecht mag combineren is bijvoorbeeld terug te voeren op Deuteronomium 14:21 en Exodus 23:19, waarin staat dat het verboden is een geitje te koken in de melk van zijn moeder. Een dergelijke wet kun je, dunkt me, heel specifiek interpreteren, of juist heel breed generaliseren. De Chassidim hebben duidelijk voor het laatste gekozen, zodat je minimaal zes uur moet wachten voordat je na de ene, van de andere soort spijzen mag eten. De uiterste consequentie is dat ieder goed joods huishouden beschikt over minimaal twee keukens: één voor de bereiding van vlees, en één voor die van zuivel. Ieder jaar verschijnt de nieuwe kasjroetlijst van producten die wel, of juist niet gebruikt mogen worden, en dat gaat heel ver: sommige M & M’s mogen niet omdat daar een kleurstof op basis van druiven in verwerkt is, bepaalde kaaskoekjes mogen wel, omdat er helemaal geen zuivel in verwerkt is!

Het ging mij, als niet-gelovige, wel wat erg ver en ik begon te broeden op iets. Maar voordat ik de kans kreeg, beet Jenet me toe: ‘Jij gaat hier niet om een ham/kaas tosti vragen, heb je dat begrepen?’ Ze kent me.

Yumi legt uit
Het grote gezelschap naast ons was openlijker nieuwsgierig dan wij en bestookte de kleine restauranthouder met vragen.
‘Maar waarom al die ingewikkelde spijswetten?’ vroeg de meest inquisitieve van de vrouwen. Yumi weifelde geen seconde.
‘Waarom? Omdat het zo gesjreven staat!’
Dat accepteerde ze meteen, maar…
‘Waarom sta da zo geschreven? Waarom wel de ene vis en niet de andere? Wat is de reden daarachter?’ Yumi haalde gelaten zijn schouders op.
‘Denkt u dat wij da ons niet ook allemaal nie afvragen? Iedere dag, in de sjoel, tijdens de Torah-klas, vragen we voortdurend: “waarom toch?” Nooit krijgen we antwoord, maar toch doen we het zo, al vele eeuwen lang, omdat het zo gesjreven staat.’
‘Ik zou altijd een reden willen weten.’
‘Mevrouw, mag ik vragen: eet u kat?’
Vet Vlaams knorde ze: ‘Neu’
‘Voilà.’
‘Ik eet ook geen hond, maar dat is uit vrije wil. Da hebbekik zelf beslist.’
Je zag aan Yumi dat hij beet had. Hij keek nog een keer nerveus om zich heen, zijn linkerbeen begon weer te shaken, en met iets van linkheid in zijn stem vroeg hij onschuldig: ‘Waarom nie?’
‘Nu ja, da doe man nie, eh?’
Yumi herhaalde zijn vraag: ‘Waarom nie?’
De vrouw bleef even stil. Yumi vervolgde: ‘U doe da nie omdat de andere mensjen da nie doen. Omdat u geleerd is om da nie te doen.’
Hij had deze discussie ontelbare malen gevoerd, dat kon je aan alles horen. En was keer op keer als triomfator tevoorschijn gekomen, dat kon je aan alles zien.

Hij moest weg. Hartelijk begroette hij ons, met nog een kwinkslag hier en een zenuwachtig knipoogje daar, en hij verdween naar de keuken. Een paar minuten later was hij terug voor een definitief afscheid. Nu droeg ook hij de traditionele zwartzijden jas, de zwarte hoge hoed op het achterhoofd en een prominente pijpenkrul rolde voor zijn oor langs. Die had hij kennelijk tijdens werktijd achter dat oor geklemd gehouden.

Dat was Yumi. Dat was Hoffy’s. Volgende keer komen we weer eten.

Vrijdagavond en de hele zaterdag gesloten, natuurlijk.