EEN TOT MISLUKKEN GEDOEMD BOEK
Al een tijdje had op mijn leesstapel het boek Ascona : Bezield paradijs gelegen van
Enno van der Eerden. Toen ik een paar weken geleden mijn stukje over de Hippies van Himmelhof en Monte Verità aan het voorbereiden was, ben ik het
vanzelfsprekend gaan lezen.
Het is een beetje een vreemd boek geworden, om
twee fundamenteel verschillende redenen.
Het grootste gevaar dat je loopt als je de honderdjarige
geschiedenis gaat beschrijven van een plaats die toevluchtsoord is geweest voor
vogels van zeer divers pluimage, van kunstenaars, filosofen, vluchtelingen,
schrijvers, van anarchisten en politici, een duiventil kortom, is dat het boek allengs
kan veranderen in een lange lijst van namen, een soort Who is who van de
Ascoonse heuvelen. Iedereen die wel eens geprobeerd heeft om het jubileumboek
van zijn of haar korfbalvereniging te schrijven, kent het probleem.
Het is in dit Oog in’t Zeil-deel dan ook 350 bladzijden lang een komen en gaan
van een hele stoet Duitse, Russische en Nederlandse namen. Geregeld kwam het
voor dat ik tijdens het lezen bij een
bepaald personage dacht: ‘Kijk, daar heb je nu iemand over wie ik wel wat meer
zou willen weten’. En dat kon dan niet, want we moesten voort, er waren nog
zoveel namen ongenoemd gebleven.
Otto Gross 1877-1920 |
Deze onvermijdelijke overdaad aan petites histoires heeft het boek iets vluchtigs
gegeven, waardoor de hoofdpersonen in hun wezen ongrijpbaar zijn gebleven. Neem
bijvoorbeeld de zeer interessante, aan cocaïne verslaafde, anarchistische, vrouwenverslindende en
aan lager wal geraakte psychiater Otto Gross. Een heel boeiende man, zoveel
wist ik al eerder, maar door de aard van het boek kreeg ik bijna het gevoel dat
het uiteindelijk allemaal wel meeviel met hem. Doordat er geen gelegenheid was
geweest om hem werkelijk in te vullen, is hij met zijn gehele, dramatische
leven een contour gebleven. Door de terloopsheid waarmee hij (en nog een paar andere
protagonisten) beschreven is, heeft er ongewild een soort vervlakking van zijn zeer
complexe tragiek plaatsgevonden: er was eenvoudig geen tijd voor wanhoop.
Ik moet direct toegegeven, dit kun je de
auteur moeilijk aanrekenen: het onderwerp is simpelweg te uitgebreid voor
één boekband, waardoor de vlootschouw totaal uit de hand gelopen is. Hoogstens
kun je wensen dat hij zichzelf een beperking zou hebben opgelegd, bijvoorbeeld
tot de periode vóór de Eerste Wereldoorlog. Dan zou er wat meer ruimte geweest
zijn om de diverse filosofische en maatschappelijke kanten van deze
idealistenkolonie wat meer te belichten.
NOU EN?
Wat ik de auteur wel wil verwijten, is een fors
aantal stijlfouten in de tekst. Twee soorten met name sprongen eruit.
Een paar keer trof ik in het boek een
constructie aan als de hier volgende:
‘Hij was in
Zwitserland en van plan af te reizen naar Ascona’.
Dit is een vorm van contaminatie die we kennen
als zeugma. Het werkwoord “was” in het eerste deel heeft een andere
grammaticale functie dan in het tweede deel. Het standaardvoorbeeld in de syllabus
die ik als student kreeg uitgereikt, betrof een denkbeeldig pontveer, waar op een
bord geschreven stond: ‘Hier zet men koffie en over’. De cabaretgroep Neerlands Hoop maakte ooit humoristisch
gebruik van dezelfde taalfout: ‘Daar kwam moeder met de tram en de
lunchpakketten.’
We kunnen het er niet op gooien dat de auteur
de dupe is geworden van het moderne taalonderwijs, want hij is van mijn
geboortejaar en heeft op school dus nog wel Nederlands geleerd.
De tweede terugkerende fout was van Eerdens
neiging om van zwakke werkwoorden sterke te maken:
‘Hij schiep
genoegen uit.’
‘Het schrok hem
af.’
Dat vind ik nu zo jammer. Als zoiets me
overkomt word ik heel verdrietig. Ik krijg dan een bijna onweerstaanbare
neiging om het boek dicht te klappen en verder ongelezen te laten. In dit geval
heb ik me vermand. Vroeger zou ik dat niet hebben kunnen opbrengen.
Dit is het moment dat ik de lezer over dit
alles hoor verzuchten: ‘Nou en? Wat kan het je schelen?’
En de lezer zou misschien wel een beetje
gelijk hebben. Maar u moet weten, ik zit met een hardnekkige, en in de loop der
jaren alleen maar erger geworden overgevoeligheid opgescheept die, kort
samengevat, neerkomt op het principe: ‘Wie warrig schrijft, denkt ook warrig’. Dit
is voor mij altijd een algemeen leidend principe gebleven, waarvan ik pas de
laatste jaren met het groeien van mijn mildheid een zekere afstand aan het
nemen ben. Nog steeds vind ik het jammer en onbegrijpelijk dat schrijvers,
journalisten of copywriters, de professionals van de taal kortom, hun eigen
werk niet een beetje kritischer bezien. Maar omdat ik me ben gaan realiseren
dat mijn eigen proza ook zelden foutloos is, zijn de uitbarstingen van woedend
onbegrip minder fel geworden.
Één taalmoordenaar heb ik wel als favoriet aangehouden,
juist omdat hij zo pedant is en zo hoog van de toren blaast: Ome Harry, de
Apollo van het Leidseplein. Ik hoef slechts te bladeren in Mulisch’ door
talloze tante Betjes overwoekerde roman De
ontdekking van de Hemel, of het schuim staat me alweer op de kaken. Overigens
blijkt deze roman zelfs in een Engelse vertaling, dus ontdaan van de vele misdrijven
tegen de Nederlandse taal, nog steeds verbluffend slecht te zijn: hij is minstens
vierhonderd pagina’s te lang en voorzien van vele volstrekt irrelevante
plotuitweidingen die een kundig en zelfverzekerd redacteur rigoureus verwijderd
zou hebben. Maar dit allemaal terzijde. Waar waren we gebleven?
Oh ja: Ascona
: Bezield paradijs van Enno van der Eerden. Een boeiend boek over een boeiend
onderwerp, lezenswaardig, maar met een aantal tekortkomingen, sommige
vermijdbaar. Niettemin ben ik blij dat ik het uitgelezen heb.