Een zeer kunstig,
gekunsteld boek. Gedateerd ook, al is dat bij mij meestal eerder een
aanbeveling dan een pejoratief. Het is echt zo’n boek zoals ze werden
geschreven in de zeventiger jaren. Loesbergs werk was enerzijds, in zijn
barokke gebruik van de Nederlandse taal, het zoeken naar het ultieme epitheton,
verwant aan dat van Gerard Kornelis van het Reve, maar anderzijds ook aan dat
van (Arbeiderspers-)stalgenoot Mensje van Keulen, in de zin dat het hyperrealistisch
was, vergroot realistisch, zodat bij wijze van spreken het vallen van een
druppel snot van het puntje van een neus de hoofdhandeling van een verhaal kon
worden.
Maar vooral een heel gekunsteld boek vanwege de opbouw. Zeven lange verhalen,
alle met een Loesberg (Robert, Robert A., Bob, Robbie) in de hoofdrol: één van
ongeveer 11, één van 18, van 25, 35, 50, 60 en tenslotte één van 75. Alle
verhalen spelen in 1968. Wat het dus niet is: het is geen chronologische
biografie van een coherent personage. Het is wel een veelzijdige belichting van
de vele facetten van een denkbeeldige figuur, die voor het gemak (of voor de
verwarring) "Loesberg" genoemd is. Een zeer knap staaltje schrijfkunst,
gelardeerd met prachtige zinnen, grootse scheldpartijen, maar ook met wordplay dat me soms ineens rechtop doet
zitten in mijn stoel. Kleine, felle tikjes met de vingers tegen mijn wang. Je
leest er de schrijfvreugde aan af.
Door het heel precies, "hyperrealistisch" beschrijven van de gedachtegang van zijn Loesbergen, compleet met letterlijke weergave van versprekingen (verdenkingen?), het tonen van hun zwakheid, maar ook door het zijn hoofdpersonen toe te staan in zekere opzichten ineens heel mild te zijn, is Enige defecten tot mijn verrassing tevens een humanistisch boek geworden. Zie de mens, in al zijn zwakheid en al zijn kracht. Vies, bang, banaal, boos, machteloos, maar nooit echt "slecht".
Door het heel precies, "hyperrealistisch" beschrijven van de gedachtegang van zijn Loesbergen, compleet met letterlijke weergave van versprekingen (verdenkingen?), het tonen van hun zwakheid, maar ook door het zijn hoofdpersonen toe te staan in zekere opzichten ineens heel mild te zijn, is Enige defecten tot mijn verrassing tevens een humanistisch boek geworden. Zie de mens, in al zijn zwakheid en al zijn kracht. Vies, bang, banaal, boos, machteloos, maar nooit echt "slecht".
Al deze Loesbergen zijn ook steeds heel verschillende mensen: de ene is sympathieker
dan de ander. Het is bij lezing duidelijk dat vele van deze Loesbergen niet
echt zijn. Zoals te verwachten is de Loesberg die onder de meest
autobiografische omstandigheden optreedt (verhaal 3, de beschrijving van een
vakantie met een vriend (voor wie Rien Vroegindewei model heeft gestaan) die
ook werkelijk plaats heeft gevonden in 1968. De auteur was achter in de 20 toen
hij het boek schreef), de enige die volstrekt natuurlijk te voorschijn komt,
die geloofwaardig is in alle aspecten. De te jonge Loesbergen zijn weliswaar
begrijpelijk en herkenbaar, maar fictief niettemin, en de te oude Loesbergen
worden allengs minder vloeiend, minder een eenheid. Ook wordt hun monologue intérieur duisterder, minder
navoelbaar.
Verval, weerzin en angst zijn de thema’s in de verhalen. Maar zoals ikzelf, nu ik 53 ben, me realiseer, denkt iemand van 50 niet zoals de Loesberg uit het vijfde verhaal denkt: die denkt zoals een jongeman van 30 denkt dat een middelbare man van 50 zal denken. Hij weet het niet echt. De angst en de weerzin van de 50-jarige, ze blijken anders verpakt te zijn, meer beschouwend en minder apocalyptisch dan ook ik, 25 jaar geleden, verwachtte. Zo geeft dit boek me troost: want wat geldt voor 50, zal dan misschien ook gelden voor 75. Mijn angst voor die leeftijd is evenzeer gebaseerd op hoe ik me nú, jong nog, verwacht te gevoelen als ik die tragische leeftijd bereikt zal hebben.
Verval, weerzin en angst zijn de thema’s in de verhalen. Maar zoals ikzelf, nu ik 53 ben, me realiseer, denkt iemand van 50 niet zoals de Loesberg uit het vijfde verhaal denkt: die denkt zoals een jongeman van 30 denkt dat een middelbare man van 50 zal denken. Hij weet het niet echt. De angst en de weerzin van de 50-jarige, ze blijken anders verpakt te zijn, meer beschouwend en minder apocalyptisch dan ook ik, 25 jaar geleden, verwachtte. Zo geeft dit boek me troost: want wat geldt voor 50, zal dan misschien ook gelden voor 75. Mijn angst voor die leeftijd is evenzeer gebaseerd op hoe ik me nú, jong nog, verwacht te gevoelen als ik die tragische leeftijd bereikt zal hebben.
Loesberg
publiceerde nog een tweede boek, Een eigen auto, dat in veel opzichten
uit dezelfde zak kwam. En uiteindelijk was dit Loesbergs literaire tragiek: de
schrijver te zijn met maar één thema, één kunstje, en dat ene kunstje, hoe
virtuoos ook uitgevoerd, zou uiteindelijk niet genoeg zijn voor een groot oeuvre.
Hij wist het zelf. In tegenstelling tot Reve, of Celine zat er geen grote roman
in. Het kleine oeuvre van twee verhalenbundels en wat verspreid werk dat resteert
is alles wat er in zat. Hij had, in 1977, zijn potentieel reeds waargemaakt.
Zijn eigen leven verliep trouwens geheel anders dan hij had kunnen verzinnen.
In 1976 kwam zijn verloofde om bij het beroemde treinongeluk bij Schiedam.
Loesbergs psyche knakte, hij raakte aan de drank, en stierf uiteindelijk in
1990, vereenzaamd en ziek. Het leven kan altijd veel erger worden dan zelfs je
meest ironische fantasie kan bedenken. (Oorspronkelijk in de Dwarse Man 1 verschenen, 2009)