Kun je wennen aan
nachtmerries?
Een vriend van mij heeft altijd nachtmerries, zodanig dat hij
bij de unieke gelegenheid dat hij een slaapperiode nachtmerrieloos doorgekomen
is, dat de moeite van het vermelden waard vindt. Lijdt hij eronder? Ik kan
natuurlijk niet in zijn schedel kijken, maar hij treft me niet als een beschadigd
personage uit Lovecraft of Poe, zwaar aangedaan en diep beïnvloed door hetgeen
hem ’s nachts overkomt. Is hij misschien in de loop der jaren gehard geraakt?
Heeft hij geleerd de nachtmerries te herkennen als zodanig en ermee om te gaan?
Is hij, kortom, gewend geraakt aan nachtmerries?
Ikzelf heb zelden nachtmerries. Wel droom ik veel, maar over
het algemeen zijn het opeenstapelingen van surrealistische scènes, soms met een
plezierige erotische ondertoon, vaker min of meer neutraal. Een heel enkele
keer maak ik in mijn droom vreselijk ruzie met mijn dierbaarsten en uiteraard
lopen de gestorvenen doodgemoedereerd over gods dreven of er nooit wat gebeurd
is. Dat zijn, wellicht enigszins op de ruzievisioenen na, tamelijk rustige,
niet verwarrende dromen.
Maar heel soms galoppeert er een heuse nachtmerrie door mijn
kop. Het terugkerende thema is, in één woord samengevat: entropie. Het uit elkaar
vallen van alle orde, het langzame, en door niemand dan mezelf opgemerkte
verslonden worden van alles en iedereen. Mensen die ik ken en bemin, worden
abstracte slierten materie, waarvan de helft reeds verdwenen is in één of andere allesbrander.
Buiten de deur woedt de chaos en de deur zelf begint vervaarlijk naar binnen te bollen. Plotseling
is de vloer van ons slechts in schijn veilige toevluchtsoord bezaaid met
duizenden punaises. Mijn schoenen stromen als een bruine stroop over de grond.
Ik heb ineens geen handen meer.
De stalen deur springt open en de allesbrander blijkt gegroeid te zijn
tot het vijfvoudige van zijn oorspronkelijke omvang. Ben ik dan werkelijk de
enige die dat ziet gebeuren? De drie meisjes met wie ik aan het spelen was zijn
nu volledig overgegaan in een vloeibare vorm en stromen traag naar buiten, een
kleurrijke baaierd van punaises met zich meevoerend.
Dan hoort iets in mij het allerminiemste kuchje of zuchtje
en met een bonzend hart zit ik klaarwakker rechtop in mijn bed. Hoe vroeg het
ook is, ik moet eruit. Alles liever dan terugkeren naar mijn droomwereld. Ik
weet dat mijn hele verdere dag een moeilijke zal zijn, want dergelijke dromen
schud ik niet zomaar weer uit mijn hoofd. Op allerlei niveaus blijven mijn
hersenen ermee bezig. Het belangrijkste effect is een doorzeurende somberheid,
die ik na een echt heftige nachtmerrie zelfs herken als een lichte vorm van
depressie, waar het vooruitzicht van verder te moeten leven me vervult met angst en
weerzin. Vooral raak ik door de nachtmerrie intens doordrongen van de totale
zinloosheid van alles. Zoiets doet de realisatie van de entropie met mij.
Je kunt zeggen dat ik duidelijk niet gewend ben aan
nachtmerries. Zouden mijn reacties op kwade dromen minder heftig worden naarmate ik er meer last
van zou hebben? Ik moet het eens aan mijn vriend de ervaringsdeskundige vragen.