Den Bosch door Braun en Hogenberg, 1588 |
We zijn er op een gegeven
moment mee opgehouden, maar er was een tijd dat we vaak naar Den Bosch afreisden.
In het gehucht Engelen was Fons zijn grootmoeder geboren, zijn vader in Den
Bosch en dus kon hij, weliswaar met een Amsterdams accent, het provinciestadje
claimen als zijn roots.
In de trein afgelopen vrijdag
zat ik te rekenen: was dat allemaal alweer dertig jaar geleden? Een korte
chatwisseling met Fons bracht naderhand uitkomst. Een van de laatste keren dat we
in ’s-Hertogenbosch waren, moet 1984 geweest zijn. De tentoonstelling Herinneringen aan Italië, met werken van
Lorrain, Piranesi, dat soort gasten. Een stadswandeling was toentertijd voor ons ondenkbaar
zonder een deeltje van Dr. L. van Egeraat in de hand, of het nu Brabant of Italië
betrof.
Verder is mijn herinnering
een beetje vaag. In ieder geval bracht ik nog een bliksembezoek aan de stad in
1996, de dag voor de start in Den Bosch van de Tour de France. Dat moet mijn laatste keer zijn geweest.
Wat Fons en ik in zeker nooit
oversloegen, was een bezoekje aan het zuidelijke Bastion Oranje, waar de
middeleeuwse stad abrupt ophield en waar, vijf meter dieper, het natuurgebied
Bosch en Broek begon, doorlopend tot aan de einder, zover het oog reikte, onder
magische wolkenluchten. We zetten ons dan neer op een uitkijkbankje, met naast
ons een oud kanon, en rokende en nippend van een zakflacon zwijmden we weg in goddelijk
glanzende tweespraak.
Bastionder |
Het bastion was er nog steeds,
natuurlijk, en het bankje en het kanon ook, maar er bovenop gebouwd was nu een
driehoekig paviljoentje, dat me aanvankelijk met een diepe onrust vervulde,
vooral toen ik de woordgrap las waarmede het gebouwtje getooid was: Bastionder. Het was bij de aanleg van
een modern horrorgebouw aan de Zuidwal een kleine moeite geweest om de daar in
het leem begraven restanten van een middeleeuwse toren uit te graven en nu kon
je de diepte in, voorgelicht door een vriendelijke vrijwilliger, en de 15e-eeuwse
stadsmuren beklimmen. Toch wel heel aardig, alles bij elkaar.
Ons hotel lag in de
slagschaduw van de Sint-Janskathedraal.
Is dit de mooiste Gotische kerk van Nederland? We zijn ondertussen gewend aan
de restauraties, waardoor het plafond van de kerk bijvoorbeeld door allerlei
bloemmotieven een heel interessante, licht vervreemdende lichtheid heeft
verworven, die bij oplevering op grote kritiek kon rekenen.
Zeventig meter boven ons, midden
bovenin de koepel vonden we het Alziend Oog. Een oog in een driehoek in een
stralenkrans: het lijkt een symbool te zijn van de vrijmetselarij.
Het Alziend Oog |
In 1950 beschreef Bertus
Aafjes zijn avontuur rond dit oog aldus: “Behoedzaam
schuifel ik naar het midden tot bij het gat. En waarachtig, midden in de
achterkant van het papieren oog zit een gaatje, ter grootte van een
rijksdaalder. Ik ga liggen op de dwarsbalk en schuif mij zo ver naar voren als
mogelijk is en plotseling kijk ik duizelig en luchtziek door het gaatje in een
geweldig gotisch ravijn. Het is zó diep, en het perspectief is zó vertrokken
dat de vier hoge middenpijlers niet meer recht naar beneden schieten, maar naar
elkaar toe staan als vier x-benen. Er lopen wat mensen door het middenschip als
zoekgeraakte mieren. De kerkstoelen en banken zijn punten en streepjes
geworden. Ik heb ineens het onbehaaglijk gevoel niet meer te zijn dan een
vuiltje in dit grote oog. Eén moment het evenwicht verliezen en ik schiet door
de flarden heen in het ravijn en vertel het nimmer weerom. Haastig kruip ik
terug. En opgelucht daal ik langs de vele kinkhoorns vol tochtgaten naar de
begane grond, niet zonder trots denkend, hoe ik later mijn kinderen in de
Sint-Jan het oog zal wijzen met de woorden: 'Daar keek ik doorheen...'”
Tegenover de Sacramentskapel troffen
we twee zeer slechte schilderijen aan, zogenaamd van Jeroen Bosch. De kerk zelf
lijkt zich er een beetje voor te schamen, want het is me niet gelukt er
afbeeldingen of beschrijvingen van te vinden op het web.
Aha lezer, ondertussen is dus
nu het B-woord gevallen!
Bosch, Hieronymus Bosch.
Jeroen voor intimi. Jheronimus Anthonissoen van Aken bij geboorte.
Het bezoek aan Den Bosch en
dus natuurlijk aan de Bosch-tentoonstelling in het Noordbrabants Museum, gold als afsluiting van mijn zestigste
verjaardag. Natuurlijk hadden we ons op voorhand al heel weinig illusies
gemaakt over dit spektakel. Langzaamaan wijs geworden begrepen we dat dit een
zeer dubbel genoegen zou gaan worden. En dat klopte volledig: mensen die internetkaarten
hadden bemachtigd moesten het gebouw betreden binnen een slot van een van te voren
vastgesteld uur. Ze stonden in een lange rij. De Kunstkring Kapelle mocht een voorrangsrij bezetten en dames werden
boos.
Bij de garderobe alweer
rijen.
Voor ieder topstuk klonterde een
massa van tientallen liefhebbers. Sommigen van hen gedroegen zich redelijk
beschaafd en drongen niet voor. Er was voor een kleine vrouw als mijn
levensgezellin geen doorkomen aan, dus concentreerde zij zich in arren moede op
de werken van de navolgers van Bosch, waar men in het algemeen veel minder
belangstelling voor op kon brengen.
Ik werd - weer - een beetje
triest van zo’n tentoonstelling. Wat ik in het Prado al voor mezelf geconstateerd had, namelijk dat zo’n bijzonder
stuk veel beter tot zijn recht komt in een zaal met allerlei andere kunstwerken
dan als onderdeel van een power-vertoning, bleek nu eens te meer. Al na vijf
panelen was ik Jeroen Bosch eigenlijk beu. Na het tiende, zwaar bevochten stuk
begon ik een hekel te krijgen aan hem, vooral om de mensen die hij aantrok, om
de massaliteit van dit alles dat hij aangericht had.
Gelukkig eindigde het voor
mij althans toch nog in majeur. Het allerlaatste stuk van de tentoonstelling,
het drieluik Dag des Oordeels uit Brugge, was
ook het fijnste. Ik kende het niet echt goed en zag er veel dingen in die
bekend waren, maar toch nieuw. Zo bleef mijn nasmaak ondanks alles een
mild-gunstige.
Dag des Oordeels |
De hele stad bleek gegijzeld te
zijn door de tentoonstelling. Iedere winkel verkocht Bosch-koekjes, Bosch-wijn,
Bosch-bier, Bosch-lepeltjes, Bosch-T-shirts, Bosch-boekenleggers, Bosch-plakplaatjes,
Bosch-windlampen, Bosch-dromenvangers, Bosch-cd’s (muziek uit de tijd van
Jeroen Bosch, door Consortium Dingesium),
Bosch-bumperstickers, Bosch-trouwjurken, Bosch-dagmenu’s etcetera, etcetera, et
jezusmina-nog-an-toe cetera.
In een prullenwinkeltje riep
ik flauw en wellicht iets te sarcastisch: ‘Hé leuk! Bosch-onderzettertjes!’ De
eigenaresse slaakte een diepe zucht. ‘Weet u dat ik er zelfs van droom ‘s
nachts?’
Volgens Fons zou het geen
enkel probleem zijn om zonder te reserveren op zaterdagavond ergens in een
herberg aan te schuiven en een bord eten te krijgen. Hij heeft buiten de
Bosch-manie gerekend. Tot en met de nederigste pizzeria (Bosch-calzones?) was
alles afgeladen. Zeker een uur lang hebben we door de stad gedwaald totdat we uiteindelijk
in een sjiek restaurant door een samenzweerderige gastvrouw (‘Ik ga een gokje
met u wagen: we hebben nog twee reserveringen, maar we hebben ook twee gezelschappen
die nu aan het toetje zijn, dus ik geef u een tafeltje’) een voortreffelijk
avondmaal kregen voorgeschoteld. In de buurt van één Michelin-ster. Ook qua
prijs.
Op het treinstation was
zondagochtend een hele consternatie omdat een gotisch meisje, kennelijk
onderweg naar een of ander Castlefest,
met haar zwarte sleepjurk in de roltrap verward was geraakt. Haar middeleeuwse
vriend, die zo uit Cadfael weggelopen
kon zijn, stond er een beetje verloren bij waarna de semi-gewapende
stationswachten haar uiteindelijk wisten te bevrijden, met ernstige
beschadiging, helaas, van haar mooie gewaad. De roltrap deed het die dag niet
meer, wil ik wedden. Het elfje haalde nog juist de trein. Ik vind dat er
speciaal vervoer moet komen voor kasteelfeestgangers: een tot koets omgebouwde
pompoen, of iets dergelijks!