vrijdag 27 november 2020

Narziss en Goldmund herlezen


Het sciencefiction niemendalletje Zwerfeilanden in het groen van Philip José Farmer was het eerste boek dat ik ooit in één ruk heb uitgelezen, de lange nacht door. Ik had het geleend van mijn buurjongen Peter. Liggend op mijn buik, met een zaklantaren in de vuist geklemd, las ik tot het uit was. Ik was twaalf of dertien.

Het eerste serieuze boek dat ik in één ruk uitlas, was Narziss en Goldmund van Herman Hesse. Dat moet in 1971 of daaromtrent geweest zijn, ik was veertien of vijftien. Ik had geen zaklantaren meer nodig: pa had een bedlampje gemonteerd, dat ik trouwens nog tot mijn verhuizing naar Haarlem, in 2006, in gebruik heb gehouden. Het was een boek dat als vanzelf in ons huis terecht gekomen was omdat mijn vader, als handelsreiziger namens Singel 262, alle uitgaven van Querido, Boom en de Arbeiderspers gratis mee naar huis mocht nemen. Heel veel van die erfenis staat nu in mijn of Maya haar boekenkasten.

Het boek sloeg bij ons kwansuis hippie-jongens behoorlijk in. Toen we het lazen waren we vijftien of zestien en we vonden het een meesterwerk - het eerste echte meesterwerk dat we lazen.
Onze vriendenschaar was uiteraard allang onderverdeeld in archetypen (een woord dat wij ook kenden - jong als we waren lazen we Carl Gustav Jung toen! Ikzelf ben daar na mijn twintigste mee gestopt). Het draaide bij die archetypen om hersens en hart, man en vrouw, wetenschap en kunst, yang en yin (ook de I Tjing lazen we en sommigen onder ons wichelden hun dag alvorens verder te gaan). Het draaide om Narziss en Goldmund, kortom. Want die Jungiaanse archetypische verdeling was natuurlijk kat in het bakkie voor Hesse, zoals wel blijkt uit de roman.

In diezelfde, mij nu buitengewoon simplistisch aandoende archetypische onderverdeling van onze vriendenroedel was ik de hersenjongen, dus ik had heel wat goed te maken. De meeste van mijn ietwat schemerig door het prille leven zwevende vrienden waren (vanzelfsprekend zou ik haast zeggen) beginnende Goldmundjes. Zo jong als we waren, was iedereen het erover eens dat het verre verkieslijk was Goldmund te zijn, de artiest en hedonist, en niet Narziss, de monnik en asceet. Onder de druk van de groepsdwang vond ikzelf dat ook. Ik ben thans een zestiger en naar mijn eigen gevoel volledig uitgekristalliseerd als een gevoelsmatig hersenmens, of een cerebrale dromer, wat u wilt. Archetypering hoort in de prullenbak.

Voor mijn serie Corona-herlezingen (zie ook hier) wilde ik mijn Duitse Rowohlt pocket gebruiken maar die bleek ik tot mijn verbazing helemaal nooit bezeten te hebben, dus greep ik noodgedwongen terug naar de voortreffelijke vertaling van Pé Hawinkels.
Mijn herlezing van dit seminale boek was om het nog zacht uit te drukken ontluisterend. Om te beginnen is de titel misleidend: het boek zou simpelweg “Goldmund” moeten heten. Narziss bestaat weliswaar, maar slechts als een soort idee, een referentiekader voor het doen en laten van Goldmund. De enige werkelijke hoofdpersoon van het boek is Goldmund, en dat is geen plezierige persoon. Hij blijkt een ordinaire, egoïstische lul te zijn, alle prietpraatjes over kunst, kijken naar mensen en het leven doorvoelen ten spijt. Eén oogopslag en zowel de boerenmeiden als de adellijke dames begeven zich in rotten van tien naar zijn bedstee, geschenken brengende. Geen moment geeft Goldmund iets terug - hij neemt alleen maar en gaat vervolgens verder op zijn wandeltocht, want hij is een door nieuwsgierigheid gedreven mens. Dat deze lompe allesneukerd zonder enige formele training, slechts door spontane condensatie van zijn talent een meesterbeeldsnijder kan worden is diep ongeloofwaardig.

Dat niet alleen de schrijver Hesse, maar ook de ascetische idee (ik zou hem geen mens noemen) genaamd Narziss van hem meer kan houden dan van wie anders dan ook (in Narziss’ geval met uitzondering van god), vereist zoveel uitleg dat Hesse daar maar niet eens aan begint. Laten we het er maar op houden dat Goldmund alles is wat Narziss niet is en dus op zijn eigen wijze bijdraagt aan de voortreffelijkheid van de schepping. En ja, zo lust ik er nog wel een paar!

Nu en dan geeft Hesse zichzelf in het boek de kans om iets betekenisvols te zeggen maar hij verknoeit het telkens weer met zijn goedkope, gemakzuchtige mysticisme dat later een hele generatie (onszelf dus incluis) in de luren legde. Maar niet alleen wij, werkelijk iedereen trapte erin. Waar Henry James, Virginia Woolf, William Somerset Maugham, Anton Tsjechov, Henrik Ibsen, James Joyce, Leo Tolstoj, Mark Twain en Marcel Proust nooit de Nobelprijs hebben gekregen, won Herman Hesse die wel. In 1946.

vrijdag 6 november 2020

The Picture of Dorian Gray herlezen

Wat ik altijd al deed, maar nu in coronatijd nog vaker, is duiken in mijn verleden als kijker, luisteraar of lezer. Oude films bekijk ik opnieuw, oude boeken herlees ik. Er zijn er die dat nooit doen: vooruit moet je, niet terug! Ik ben wat meer stationair ingesteld en vind troost in de herkenning.

Hoewel, herkenning? Dat is niet altijd zo. Dat kan het herlezen heel interessant maar tegelijkertijd heel pijnlijk maken. Het vertelt me zo veel over wie ik vroeger was, en wie ik nu geworden ben. Na de afgelopen maanden alle delen over de gentleman’s gentleman Reginald Jeeves van P. G. Wodehouse te hebben herlezen, met een langzaam afnemende instemming trouwens, heb ik zojuist uit de verzamelde werken van Oscar Wilde The Picture of Dorian Gray herlezen.

Het is veertig jaar geleden, gedurende mijn studententijd, dat ik het voor het eerst las. Ik vond het prachtig. Ik las het in de vertaling van Elisabeth Couperus-Baud, de echtgenote van Louis Couperus. Een charmante samenloop van omstandigheden natuurlijk, want net als Couperus was ook Oscar Wilde een homoseksueel die omwille van de publieke opinie en het burgerlijk wetboek in vredesnaam maar getrouwd was. Veel anders zat er niet op in die tijd.

Het boek begint met een kort voorwoord bestaande uit een aantal provocerende aforismen over kunst. Eén van de bon mots uit de inleiding luidt: "There is no such thing as a moral or an immoral book. Books are well written or badly written. That is all". Als inleiding op een roman die door vele lezers als hoogst immoreel beschouwd zal worden is dit een provocatieve uitdaging.

Want men vraagt zich vervolgens natuurlijk meteen af: is dit boek eigenlijk wel well written? Bij herlezing rezen bij mij steeds meer twijfels. Alle ramen in het boek zijn dicht. De handeling is binnenshuis, en de atmosfeer daardoor grondig verstikt. Het perspectief is benauwd en beperkt. Ik merk het ook in ander proza van Wilde. Toch is dat niet uitsluitend de fout van Wilde; het is de fout van het negentiende-eeuwse naturalisme dat graag een gesloten kamer beschreef, met de luiken dicht en de gaslamp aan.

De zinnen van Wilde zijn vaak prachtig, de gekozen woorden zijn soms vondsten van de bovenste plank en de taal is exquisiet, maar de ruim honderdzestig pagina’s als geheel vind ik zwak, gekunsteld en soms zelfs gemakzuchtig. De hoofdthematiek wordt afgeraffeld in een beperkt aantal scènes met telkens een forse tijdverdichting ertussen. Daardoor wordt de aandacht gevestigd op precies de belangrijkste tekortkoming van het boek: het is veel te kort.

In het eerste deel van het boek worden de drie hoofdpersonen geïntroduceerd. In de haast van de korte roman worden ze niet genoeg van elkaar onderscheiden. In zekere zin is dat wel te begrijpen. Wilde merkte in een brief op, dat "Basil Hallward is what I think I am: Lord Henry what the world thinks me: Dorian what I would like to be - in other ages, perhaps". Wanneer de verschillen tussen de drie wel wat meer uitgewerkt worden, wordt dat gedaan op een tamelijk bruuske, bijna gehaast aandoende wijze. Pas tegen het eind zijn de karakters volledig ontwikkeld en kan men duidelijke verschillen aanwijzen, maar dan is het boek haast uit.

Waar daarentegen wel heel veel aandacht aan besteed is, zijn de epigrammen, die zodanig ampel door het boek gemengd zijn, dat je haast de indruk krijgt dat voor Wilde de witticisms het belangrijkste onderdeel van het werk vormen. Tijdens het lezen hoorde ik voortdurend een denkbeeldige drum-roll, iedere keer als er weer een gewaagde paradox passeerde, de meeste panklaar voor leuke citatenboekjes.

Een heel vreemd aspect aan de roman is dat het boek speelt in 1890, ongeacht hoe oud de hoofdpersonen zijn. Dorian is achttien in 1890 als hij geportretteerd wordt, maar het is nog steeds 1890 als hij twintig jaar later Basil, de schilder van zijn portret vermoordt. En als hij sterft (nog weer tien jaar later?) is het nog steeds 1890.

The Picture of Dorian Gray is zover dat maar menselijkerwijs mogelijk was, een homo-erotisch boek geworden. Veel meer dan ik me kon herinneren. In een Engeland waar homoseksualiteit strafbaar was en waar de schrijver van een homo-roman een pittige gevangenisstraf riskeerde moest Wilde voortdurend de grenzen bewaken van wat nog wel, en wat niet meer kon. Ostentatief waren alle mannen in The Picture of Dorian Gray hetero en getrouwd, maar niet eens erg subtiel wordt door het gehele boek heen de suggestie gewekt dat Dorian Gray’s liefdeleven gedomineerd werd door the love that dare not speak its name, zoals Wilde’s latere vriend Lord Alfred Douglas het omschreef in zijn gedicht Two Loves. Het vrouwelijk geslacht komt er in dit boek heel slecht vanaf. Men kan gerust van een misogyn werk spreken. "My dear Dorian," answered Lord Henry, taking a cigarette from his case and producing a gold-latten matchbox, "the only way a woman can ever reform a man is by boring him so completely that he loses all possible interest in life".

In het middenstuk van het boek bewijst Wilde eer aan À rebours van zijn iets oudere tijdgenoot Joris-Karl Huysmans (1848-1907), een roman zonder plot die als de bijbel van het decadente dandyisme beschouwd werd. Wilde’s werk is veel te kort om enige verdieping van de Huysmansiaanse thematiek te kunnen aanbrengen en dat gebeurt dan ook niet. Oppervlakkig en vrijblijvend breviert het boek door een paar van de thema’s uit die grote, zes jaar eerder verschenen Franse roman. Juwelen, decadente literatuur, muziek en materialen.

Dorian pleegt misdaad op misdaad, betrekt alles op de meest egoïstische wijze op zichzelf en legt geen verantwoording af. Alle ellende die zijn leven bij anderen veroorzaakt heeft niets met hem te maken. Hij leeft slechts en blijft een onschuldige misdadiger. Ik heb het vermoeden dat de onschuld van de voorbestemde mens wel eens de kern van Wilde’s betoog zou kunnen zijn.  

Net als in ander werk van Wilde (tot in het belachelijke doorgevoerd in het korte verhaal Lord Arthur Savile’s Crime bijvoorbeeld) speelt het in het naturalisme populaire thema van de voorbestemming een grote rol. De hoofdpersoon is passief in het voor hem bepaalde kwaadaardige levenspad, en daardoor is hij ook eigenlijk onschuldig aan de misdaden die hij pleegt. Het is ten slotte niets anders dan precies dat: voorbestemming. Predestinatie, karma, wat men maar wil.

Het einde laat zich een beetje voorspellen. Dorian blijft jong en aantrekkelijk, het schilderij veroudert en wordt met de tijd gemener. Met name na Dorians moord op de schilder worden de handen op het schilderij klauwen, en krijgt de mond een kwaadaardige trek. Uiteindelijk vernietigt de nog steeds eeuwig jonge Dorian het schilderij, maar sterft daardoor zelf. "Lying on the floor was a dead man, in evening dress, with a knife in his heart. He was withered, wrinkled, and loathsome of visage. It was not till they had examined the rings that they recognized who it was".

Concluderend: hoewel het boek mooi geschreven is, is het te kort. Veel te kort in ieder geval om de ongetwijfeld boeiende thematiek uit te diepen. Daardoor blijft het een oppervlakkig werkstuk dat slechts sporadisch aan dieper liggende en interessantere thema’s raakt. En daardoor blijft het in zekere zin een mislukking. En dat is een conclusie die me op voorhand enorm verbaasd zou hebben.