Als je het hebben wilt
over “politiek incorrecte jeugdliteratuur” (en wie wil dat nu niet?), dan ontkom
je niet aan de Bob Evers serie. Alles
aan deze reeks was wat de huidige mens met opgetrokken neus aanschouwt. Het wereldbeeld
in deze serie tentoongespreid, de levensinstelling zoals door de jonge helden
verwoord, de politieke incorrectheid druipt ervan af. Boven alles geldt dit
voor de zeer omstreden levensloop van de schrijver van de reeks zelf, Willy van
der Heide.
Willy van der Heide is een van de vele pseudoniemen van de schrijvende schelm Willem van den Hout, die tijdens de
oorlog een bedenkelijke rol speelde onder het pseudoniem Willem W. Waterman,
die meisjesboeken schreef als Sylvia Sillevis, maar net zo gemakkelijk
pornoverhalen onder pseudoniemen die de lezer zelf ook wel kan verzinnen. Een
overtuigde broodschrijver dus, een hacker.
Maar wel degelijk een goede schrijver. Vooral een zeer behendig stylist.
Hoewel ik ook heden, op min of meer gevorderde leeftijd, nog steeds zo nu en dan met veel plezier een deeltje lees, doe ik dat niet meer zo fanatiek als bijna 40 jaar geleden tijdens wat nu in de annalen gedagboekt is als de „Eerste Integrale Evers-lezing”. Het waren de eindexamenweken en de stamp-procedure was als volgt: twee uur blokken, dan een deeltje Bob Evers lezen, dan weer twee uur blokken, daarna weer een deeltje. Drie deeltjes per dag, twee weken lang. Na een paar dagen werden vanzelfsprekend de bloktijden korter en korter, eerst anderhalf uur, later nog maar nauwelijks een uur. Zo verslavend waren de deeltjes. Achteraf is het een groot wonder dat ik dat examen gehaald heb (wel met een herexamen, overigens). Ik kan uit eigen praktijk het oordeel van de “betere jeugdboekhandel” bevestigen: Bob Evers corrumpeert echt de jeugd!
Wat me vanaf het moment dat ik de boeken voor het eerst ben gaan lezen het meest fascineerde, was het feit dat de middelbare scholieren Bob Evers, Arie Roos en Jan Prins er allerlei eigenaardigheden op na hielden die je veel eerder bij een gepokte en gemazelde avonturier van 55 (zoals van den Hout zelf) zou verwachten, dan bij een stel jongens van 16.
Hoewel ik ook heden, op min of meer gevorderde leeftijd, nog steeds zo nu en dan met veel plezier een deeltje lees, doe ik dat niet meer zo fanatiek als bijna 40 jaar geleden tijdens wat nu in de annalen gedagboekt is als de „Eerste Integrale Evers-lezing”. Het waren de eindexamenweken en de stamp-procedure was als volgt: twee uur blokken, dan een deeltje Bob Evers lezen, dan weer twee uur blokken, daarna weer een deeltje. Drie deeltjes per dag, twee weken lang. Na een paar dagen werden vanzelfsprekend de bloktijden korter en korter, eerst anderhalf uur, later nog maar nauwelijks een uur. Zo verslavend waren de deeltjes. Achteraf is het een groot wonder dat ik dat examen gehaald heb (wel met een herexamen, overigens). Ik kan uit eigen praktijk het oordeel van de “betere jeugdboekhandel” bevestigen: Bob Evers corrumpeert echt de jeugd!
Wat me vanaf het moment dat ik de boeken voor het eerst ben gaan lezen het meest fascineerde, was het feit dat de middelbare scholieren Bob Evers, Arie Roos en Jan Prins er allerlei eigenaardigheden op na hielden die je veel eerder bij een gepokte en gemazelde avonturier van 55 (zoals van den Hout zelf) zou verwachten, dan bij een stel jongens van 16.
Om een voorbeeld te
noemen: wanneer Arie Roos in Den Haag moet zijn (goed beschouwd is dat op zich
al een vreemde voorstelling van zaken: een Amsterdamse middelbare scholier die
„toch even in Den Haag moet zijn”), ging hij altijd bij Het Gouden Hoofd langs, waar ze hem wel kenden. Als de jongens
ergens in de provincie terechtkwamen, Ootmarsum, Oldenzaal of Oisterwijk, dan
wisten ze er altijd wel een vaag vertegenwoordigers-hotelletje of een wegrestaurant
waar ze bekend waren en waar ze zes broodjes halfom en zes broodjes ei konden
bunkeren. De jongens hadden voor het gemak maar de volledige luidruchtige
sociale en culturele context van hun besnorde en wereldwijze schrijver
aangemeten gekregen. Ze hielden niet van popmuziek, maar van jazz, ze lazen
geen romannetjes, maar alleen maar boeken over veldslagen, vliegtuigen en
mijnbouw in de Andes.
Alleen de rook- en
drinkgewoonten van hun bulderende schepper bleven de jongens bespaard: ze rookten
wel eens en dronken als het niet anders kon nu en dan een glaasje bier, maar
(en dat vind ik een geniale vondst) „ze hielden er eigenlijk niet zo van”. Ze
hielden het liever bij Droste-flikken, London Tonic en blikken ananasschijven.
De avonturen varieerden van grote, panoramische epen, die tegen de zeshonderd pagina’s nodig hadden om tot volledige ontplooiing te komen, tot kolderieke niemendalletjes, die het maar ternauwernood de 192 pagina’s van een pocket-deeltje uithielden. Er werd in samenwerking met de FBI gerausd door vier continenten, maar ook werd er een eenvoudig toeristenhotel op stelten gezet, of kregen Peter Schilperoort en zijn Dutch Swing College Band te maken met uitermate domme diamantsmokkelaars...
Negers en Chinezen deugden in het algemeen niet en al het goede op de
wereld kwam uit de Verenigde Staten, ook al liet de auteur zijn twee Hollandse
helden geregeld hun Amerikaanse vriend in de zeik nemen.De avonturen varieerden van grote, panoramische epen, die tegen de zeshonderd pagina’s nodig hadden om tot volledige ontplooiing te komen, tot kolderieke niemendalletjes, die het maar ternauwernood de 192 pagina’s van een pocket-deeltje uithielden. Er werd in samenwerking met de FBI gerausd door vier continenten, maar ook werd er een eenvoudig toeristenhotel op stelten gezet, of kregen Peter Schilperoort en zijn Dutch Swing College Band te maken met uitermate domme diamantsmokkelaars...
Heel veel avonturen vonden plaats op het water: op stoomvrachtvaarders en plezierjachten in de Stille Zuidzee, in een twaalfvoets jolletje op de Kagerplassen, in een roeivlet op de Loosdrechtse plassen, of op een raderboot in de Rijn. Maar ook trein, vliegtuig en natuurlijk de automobiel waren prominente requisieten in de avonturen. Op een leeftijd dat u en ik overwogen om een brommertje aan te schaffen, hadden de jongens vliegbrevetten, rijbewijzen en zeevaardigheidspapieren. Geld speelde ook al geen rol, want niet alleen waren de jongens alle drie van gegoede families, maar bovendien hebben ze in de loop der jaren met hun avonturen tonnen verdiend.
Dit alles maakt het niet eens zo gemakkelijk om je met de jongens te identificeren: ze zijn daarvoor te zeer larger than life. En naarmate de serie vorderde, werden hun eigenschappen steeds zwaarder aangezet: de dikke en slimme Arie Roos werd monsterlijk dik en onmenselijk slim; zuinige Jan Prins veranderde langzaam in een ware vrek, en Bob Evers werd allengs doorzichtiger, totdat zijn karakterloosheid zijn enig overgebleven karaktereigenschap bleef. Het is om die reden waarschijnlijk niet zo’n slechte ontwikkeling geweest dat Van der Heide op een gegeven moment vanwege een meningsverschil over contracten gestopt is met de reeks. Dat het concept, schoongepoetst en gemoderniseerd, wel van unieke waarde was, blijkt uit het feit dat na de dood van van der Heide alweer een hele berg deeltjes verschenen is, nu geschreven door Peter de Zwaan.
Of deze Bob Evers versie 2.0 dezelfde magische uitstraling bezit als de 35 canonieke deeltjes van de oorspronkelijke schepper, weet ik niet. Als een ware van der Heide-adept heb ik me er tot op heden nog niet toe kunnen brengen om ze te lezen. Om over de groeiende stapel stripalbums nog maar te zwijgen...