maandag 28 augustus 2017

Kriekenlezen

Het is al jarenlang mijn gewoonte om een bladzijde of acht à tien te lezen uit een kloek boek, voordat ik bij het krieken van de dag de douchecabine betreed voor mijn dagelijkse ochtendreiniging. Ik ben een ochtendmens tot in het extreme en die tien pagina’s hebben op mij een effect als drie straffe koppen espresso. Ik drink geen koffie, ik lees boeken. Het zijn overigens ondertussen nog wel de enige boeken (behoudens kookboeken en reis- en taalgidsen, wanneer daar de noodzaak toe is) die ik nog in hun fysieke, papieren vorm lees. Al het andere lees ik op mijn iPad. Ik kan het iedereen aanraden.

Wat voor soort boeken zijn het die ik aldus voor het eerst (en in de meeste gevallen tevens voor het laatst) savoureer? Een incompleet lijstje om een idee te geven:

J.R.R. Tolkien - Lord of the Rings
Susanna Clarke - Jonathan Strange & Mr. Norrell
John Cowper Powys - A Glastonbury Romance
P.G. Wodehouse – De 17 delen Jeeves & Wooster
J.K. Rowling – De Harry Potter boeken
Michel Faber – The Crimson Petal and the White
George Gissing – New Grub Street

In het algemeen zou je kunnen spreken van “plotloze” boeken: boeken waarvan je telkens een klein stukje kunt lezen zonder ineens niet meer te weten hoe het ook alweer in elkaar stak. Voor de variatie programmeer ik geregeld een deeltje uit de meer dan uitstekende (auto)biografische reeks Privédomein van de Arbeiderspers. Dagboeken zijn natuurlijk ook en bij definitie uitermate plotloos. De lezer heeft wel een idee nu: ochtendboeken zijn voor mij eindeloze soap opera’s.

En op heden ben ik klaar met het meest ambitieuze project tot nu toe: ik heb de twaalf delen gelezen van Anthony Powells romancyclus A Dance to the Music of Time, geïnspireerd op het gelijknamige schilderij van Nicolas Poussin.

Anthony Powell, zijn achternaam rijmt op pole en niet op towel, is een Welshman van gegoede middenklasse. Hij ging naar Eton en Oxford, werkte in London als uitgever en literair journalist, werd romanschrijver, diende in het Britse leger gedurende de Tweede Wereldoorlog, trouwde een adellijke dame - Lady Violet Pakenham en was een degelijke Tory. Zijn leven lijkt op dat van Nick Jenkins, de ik-figuur - en bepaald niet de hoofdpersoon! - van het boek. Jenkins is opzettelijk geheel blanco gelaten. Hij functioneert als chroniqueur, treedt zelden of nooit handelend op, is altijd anderen aan het ondervragen over belangwekkende gebeurtenissen. In dat opzicht is zijn rol die van een onderzoeksjournalist in zijn eigen wereld en geschiedenis. 
Eigenlijk is de hele 3000 pagina’s dikke cyclus een enorme collectie interviews geworden. Jenkins stelt zich ten dienste van de boekstaving van de wederwaardigheden van de andere karakters in het boek, die in contrapunt om elkaar heen dansen, wier levens interageren en wier handelingen in zekere zin de gehele twintigste eeuw vorm proberen te geven. In de eerste delen staan Jenkins’ schoolvrienden Templar en Stringham centraal, naderhand telkens weer nieuwe kennissen opgedaan in het leger, die later weer in een andere incarnatie terug zullen komen, en de familieleden van zijn vrouw Isobel Tolland. Maar de ware hoofdpersoon van de twaalfdelige cyclus is naar mijn mening Kenneth Widmerpoole. Sterker, ik heb zelfs het gevoel dat de hele dodecalogie bedoeld is om zo uitgebreid mogelijk af te rekenen met het archetype mens waarvan Widmerpoole de personificatie is. Alles in Widmerpoole is afstotend, onsympathiek, pompeus, farizeïsch, mislukt en fout. Zelfs als hij zijn doelen bereikt (en hij bereikt zijn doelen vrijwel altijd) faalt hij als menselijk wezen. Er is breed gespeculeerd wie model heeft gestaan voor Widmerpoole, maar ik denk dat hij een construct is, een samenstel van eigenschappen in mensen om hem heen die Powell haatte. Widmerpoole is achtereenvolgens een klikkende schooljongen, een ijskoude bankier, een gevoelloze officier, een niet erg succesvolle Labour-MP, een spion voor het Oostblok en ten slotte een zeer onwaarschijnlijke volgeling van een new-age apostel die zijn kleinkind had kunnen zijn. Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, scheept Powell hem ook nog eens op met een hoogst onplezierige echtgenote, de kwaadaardige, frigide nymfomane Pamela Flitton.

Anthony Powell
De cyclus bestaat in feite uit een kwartet trilogieën, die ook als zodanig zijn heruitgegeven onder de verzameltitels Spring, Summer, Autumn en Winter. Ik vond de eerste trilogie heel prettig: het tempo was precies goed en rustig slenterden we door de geschiedenis van de jaren 1910-1930, ontwikkelden sympathie voor de tragische doodgoede melancholieke alcoholist Charles Stringham en amuseerden ons met de beschrijvingen van kleine, significante gebeurtenissen is de betere Engelse kringen.
De tweede trilogie vond ik iets minder scherp en hier en daar leek het wel of Powell de draad een beetje kwijtraakte. Het kan ook zijn dat ik de draad een beetje kwijtraakte. De derde trilogie gaat volledig over de Tweede Wereldoorlog en die stof, alsmede de sfeer die daarbij past, raakt me minder. Het vreemdst is de laatste trilogie. Mij bevielen van de hele cyclus de eerste twee delen van deze laatste het best, vooral deel 10: Books do Furnish a Room, over het linkse literaire wereldje van vlak na de oorlog: de figuur van X. Trapnell zal me nog lang bijblijven.
Wel komt het, deels door Powells schrijfstijl in de eerdere delen, deels door de behandelde materie en de klassieke manier waarop die aanvankelijk gepresenteerd werd, een beetje als een schok wanneer Powell in die latere delen, geschreven in de zestiger jaren - voor hem het einde van zijn, voor mij juist het begin van míjn jaren - een deel van zijn statigheid verliest en er plotseling woorden als “screwing” en “pussy” opduiken. Voor een ondertussen zeventigjarige, conservatieve schrijver is dat een totaal oneigenlijk jargon. Later laat hij nog een soort hippie “far out” zeggen. Op de een of andere manier hoort dat gewoon niet. Mij overkwam tijdens lezing ongeveer dezelfde gêne als toen de stokoude en door en door brave katholiek Bertus Aafjes, kennelijk een beetje kinds geworden, ineens expliciete neukpoëzie begon te publiceren. Niet trouwens dat de eerdere delen van A Dance verstoken zijn van seks, integendeel. Iedereen gaat van bil met iedereen, zelfs de verder zo oningevulde verteller Nick Jenkins heeft een relatie met een getrouwde vrouw. Maar nooit werd de seks expliciet, het bleef bij suggestie in een verder zakelijk verslag, geschreven met een beheerste en terughoudende pen.

Het laatste deel, Hearing Secret Harmonies, is in zijn geheel een beetje dwaas boek geworden, waarin Widmerpoole zich aansluit bij een hippie-commune en daar uiteindelijk zijn dood vindt. Het lijkt wel alsof Powell door zijn voorraad onplezierigheden heen was en niets anders meer voor Widmerpoole kon bedenken dan een totale break down. Maar de ineenstorting doet gekunsteld en ongepast aan. Out of character, zoals de Brit zou zeggen.

Wat nu te doen? Ik kan natuurlijk het eerste deel weer oppakken en met de kennis van nu alles nogmaals lezen, maar ik denk dat ik dat maar niet zal doen. Er staat nog zoveel ongelezens in de kast! Ga ik het wagen? Ga ik beginnen aan Lawrence Durrels Quincunx??

maandag 14 augustus 2017

Rawlinson's End

Vivian Stanshall
Het is bijna drie jaar geleden dat Madge en Bobby Rawlinson hun biezen pakten en gearresteerd werden door de plantsoenendienst. (De alruinen schreeuwden!)
Jeremias Sluitspier is na de pluimvee-paniek naar Australië gegaan. (HIJ zal hier verder ongenoemd blijven.)

De oude heer Trilonious blijft achter op de boerderij, een gebroken man nu, en een ongeneeslijke alcoholicus. Behalve zijn geregelde bezoekjes aan de dorpswinkel voor een paar flessen "oude klare", komt hij nauwelijks de deur nog uit. Hij besteedt zijn resterende jaren aan het kweken van die prachtige guppies waar hij volkomen terecht zo beroemd om is.

Sandra… riekt.

Randy heeft zich in zichzelf teruggetrokken. Geen geringe prestatie voor een man van 250 kilo! (En bovendien, hij is nog steeds getrouwd met Sharon, en is slechts ternauwernood de vader van Paulette!)

Arme Rosemarie heeft haar handen vol aan Rawlinson End, waar ze Timothy en Laetitia groot moet brengen, die nu in de moeilijke leeftijd zijn, waarin ze vragen gaan stellen… en… gaan masturberen…

Ondertussen…

Zijn Aubrey & Maureen Rawlinson naar het oude huis gegaan, ervan overtuigd dat ze daar iets zullen vinden om Rogers geboorterecht te kunnen bewijzen. (Maar zich er niet bewust van dat Paul Maynard zich verborgen houdt in de alkoof.)

Lees nu verder…

"Ergens, binnen in mijn hoofd, klonk een bel".
Na het geklingel sprongen de secondes op, de minuten kwamen uit hun hoeken tevoorschijn. Vanaf de oprijlaan schreeuwde iemand: "In godsnaam! Gooi de gootsteen naar binnen!" Er klonk een enorme plons.

En de gootsteen lag op de grond, ondersteboven, happend naar lucht als een vis op het droge. Direct knielde Aubrey ernaast en nam de verdoofde kraan in zijn hand, hij draaide hem langzaam.

Een asgrauwe klimop van gebarsten adertjes strekte zich voor altijd uit over zijn wangen en het vuil van de stad vond gemakkelijk toegang tot zijn geopende poriën.

Zonder zijn ogen af te wenden, keek hij op naar Maureen.
"O schat..", zei hij bedachtzaam, "herinner jij je nog dat f-f-feestje? Je w-weet w-wel? De B-bernard Buffet tafel was daarginds, nietwaar? Ha-haa! We dronken sloten champagne! En ja, ik deed allerlei idiote dingen… en die konijnenkostuums, uche uche, leken wel… Ik sprong b-b-boven op je, nou, iedereen lachte toen, maar ze hebben ons nooit meer teruggevraagd. T-t-toch?"

Ik denk dat dat de eerste keer was dat hij haar ooit kuste. Ze draaide zich weg van het raam om hem aan te kijken.

"Hij zag er zo sinister uit in dat korset. En toch kan hij zo lief zijn."

Ze zag de wallen en dunne etsstrepen rond zijn ogen en de manier waarop zijn onderkinnen over zijn gekreukelde boord hingen. Hij was buiten adem van het opstaan en stond daar, terwijl hij zijn buik terugwurmde onder zijn riem. Het was nauwelijks te geloven dat hij nog maar zesentwintig was.
Ik kon de spanning in haar lichaam voelen.
En die oude kluis… de lucht knetterde ervan… in die oude kamer, deels gelambriseerd, deels behangen met een eigenaardig, vooroorlogs patroon van gezichten en als je je ogen half sloot leken ze rozen te vormen van ongekende vulgariteit. Die oude kamer, die zoveel vreugde gekend had: het gelach van kinderen, en zoveel tragedies gezien had, en generaties van Rawlinsons en Maynards had zien sterven.

De sputterende kaars tekende loerende geesten op de muren. Het was haast alsof de oude Sir Henry en dat verschrikkelijke Amerikaanse mens er nog waren.

Ze kon hen nu zien: de tafel op stelten van Mrs. Radcliffe, met rechte rug, cadavereus, boven haar sherry zwevend als een bidsprinkhaan, en de boerse, vrolijke Sir Henry, die met zijn brandy speelde. Met zijn benen wijd uit elkaar, zijn jaspanden omhoog voor het haardvuur, zette hij zijn eindeloze heldendaden uiteen voor de gloed:

<kuch kuch kuch> "Weet je, de inboorlingen hadden het in hun knar gehaald, dat als je ziel maar puur is, de slangenbeet je niet zou schaden. HAHAHA! Arme ouwe Hargreaves was bijna op slag dood! Vreselijk geleden. Laat me nou iets vertellen over die grote jongen, weet je, Kleintje en ik gingen de bush in, achter hem aan en hebben we hem gevonden? Bij god ja, we hebben hem gevonden! Ik kon de ogen van die schurk zien gloeien als kolen. Toen kwam hij op me af door het kreupelhout, zo groot als een tank en met een paar slagtanden zo scherp als sikkels. Je hebt ze waarschijnlijk wel zien liggen in de studeerkamer, ik gebruik ze tegenwoordig om de Reader’s Digest aan stukken te snijden. Nou, geweer geblokkeerd, totaal nutteloos, Kleintje in paniek, rende weg als een vos, kleine idioot, dragers alle kanten uit, niet dat ik ze iets verwijt, wat we daar terug op de open plek gezien hadden was genoeg om ieders lever om te doen draaien. Toen was hij boven op me, happend en stekend naar me benen. Ik stapte opzij, sierlijk als een verdomde homo en met mijn ogen dicht ging ik met mijn vuisten tekeer tegen de klootzak: Bam! Kaboem!" <hijg> "Oeps! Oh oh, spijt me verschrikkelijk, lieverds, ik heb over me hele broek gespetterd." <hoest, hijg> "Ik denk dat ik er maar eens vandoor ga."

Ze liepen naar een deel van de hal waarvan ik wist dat die onveilig was. Koste wat het kost, ik moest ze waarschuwen.

"Kijk uit voor die losse vloerplaat," riep ik (God, had ik dat maar niet gedaan).

Allebei draaiden ze zich om en staarden naar me. Toen begaf het verrotte hout het en stijf van schrik verdwenen ze in de kelder.

Met een lenigheid die me verbaasde, sprong ik uit mijn schuilplaats tevoorschijn en loerde in het gat. Maureen was met haar hoofd naar voren in een vat met augurken met dille terechtgekomen, en worstelde furieus.
Ik wist dat ze een snorkel in haar handtas meedroeg, maar zou ze die gebruiken?
Aubrey was bewusteloos, verankerd tussen de versplinterde vloerplaten zag hij er meelijwekkend uit en belachelijk. Hij was zijn kilt kwijtgeraakt tijdens de val.
Met zijn ogen dicht zag hij eruit als in Monte Rey del Mar, die zomer. Ouder, misschien, maar die trotse Rawlinson kin was onmiskenbaar. En de jukbeenderen, iets hoger dan die van zijn moeder, staken uit als twee bulten boven op zijn hoofd.

De kalenderbladen scheurden af en waaiden weg, de vreselijke herinneringen begonnen terug te vloeien: de oude Mrs.Macavore die die afschuwelijke kip at en het doodsbange kind dat wegrende van de brandende fabriek.

Hij begon wakker te worden.

Ik heb vier jaar gewacht, heb drieduizend mijl gevlogen en heb een zeehond met een Shetland pony gekruist alleen maar om deze man te ontlopen en nu…

Ik herinnerde me…

Ik herinnerde me een tip van mijn vader:
de ouwe heer had iets met wespen en droeg altijd fietsklemmen als hij het gazon maaide. Hij leek er een heleboel te hebben, maar zou het nu nuttig zijn?

En nu eindelijk een paar antwoorden.

Ik had het niet zo gepland, maar…
<tok tok tok tok> knipperden zijn oogleden.
Een luik rimpelde zijn gezicht en verdween in de hoeken van zijn mond, met de lippen omhoog krullend en wachtte geduldig in de dieper wordende schaduw onder zijn neus.

Nu was het tijd om met de billen bloot te gaan…

<POEF>

(Vivian Stanshall)