dinsdag 22 september 2020

Fragment uit een nooit voltooide roman

Steeds vaker heb ik spijt van mijn achteloosheid van vroeger. Natuurlijk, ik had gewoon beter moeten kijken, geconcentreerder, preciezer, verbaasder. Ik had beter moeten herinneren, zodat ik later meer onthouden zou hebben. Maar wie weet nu dat hij een onuitgesproken opdracht heeft, wanneer hij acht is, tien, vijftien? Pas veel later realiseer je je dat je de belangrijkste opdracht van je leven verzaakt hebt en dan zit je met de resten. Scherven om je heen, de lijmpot leeg, handboeken met plaatjes hoe het allemaal in elkaar hoort te zitten verdwenen, zelfs de aantekeningen die de hoopvolle jongen op zijn veertiende maakte zijn nutteloos. Oh wat een slechte observeerder was ik, wat een nonchalante levensverlummelaar. De grijze man verwijt het de jongeman nu, maar spijt en wanhoop helpen hem ook niet verder op weg. Geen Proust is hij, deze grijsaard, al die details, aan- en ingevuld, opgedoft en gearrangeerd om de mythe kloppend te maken ten spijt. Dat wat wordt aangezien voor herinneringen zijn dat niet. Herinneringen zijn slechts geestverschijningen, vermeende doorkijkjes naar een parallel universum dat weggestopt is achter verhullende gordijnen van dimensies van tijd en soms ook van ruimte.
De hoofdpersonen uit de voorstellingen die in mijn hoofd spelen, ze zijn allemaal dood, de ik-persoon incluis, juist hij. Ze zijn vervangen door iets anders, ze zijn afgegraven en weggevoerd, vernietigd en met de grond gelijk gemaakt zoals het talud op de kruising Burgemeester Röellstraat en Dr. H. Colijnstraat verdwenen is, en daarmee een fysiek bewijsstuk voor mijn herinneringsdrang. Verdwenen is het hellend stuk groen gras waar we in de winter met onze sleetjes naar beneden gleden, dikke, harde, door kinderlaarsjes platgestampte sneeuw etend uit wollen wanten. Verdwenen is dat minuscule heuvelparkje waaromheen met Luilak een amateurcriterium werd gereden en waar dan de geur van massageolie nog urenlang bleef hangen. Geen bewijs is er meer te vinden van de flessen goedkope landwijn die we er later nog wel eens aan de lippen zetten, Brandaris rokend met of zonder een paar stukjes rode Libanon, filosoferend over een daar te stichten onafhankelijke republiek Röelltalud. De huizen aan het eind van de Röellstraat staan nu vreemd los en geïsoleerd, het vroegere straatniveau blijft slechts gehandhaafd vlak langs het flatgebouw, de trams rijden langs in de ontstane diepte. Ook de dijk en het bosje verderop bij het Lambertus Zijlplein zijn verdwenen. Er staan huizen, niets herinnert er nog aan de winters van mijn jeugd. Wederom, het kan niet genoeg benadrukt worden: herinneren wordt fantaseren, bewijsmateriaal ontbreekt, alles wordt mogelijk, niets doet er meer toe.
Die broze jongen die ik was is allang een derde persoon geworden. Als ik wel eens door een nachtelijke tijdmachine terugkeer in dat Geuzenveld, dat dorp, kom ik er mezelf niet eens tegen. Een oudere man in een onbepaald jongenslijf loopt rond en spreekt met de doden. Geen referentie houdt stand, geen dode is echt dood. Of levend, wat dat betreft. Zelfs in mijn droom blijk ik losgescheurd te zijn van wie vijftig jaar tevoren mijn naam droeg.

vrijdag 18 september 2020

Smell, Memory

Eén van de voorspelde bijverschijnselen bij Covid-19, zo werd ons in het voorjaar verteld, was verlies van smaak en reuk.

Toen ik “hersteld” was van mijn versie van de ziekte, bleek ik inderdaad geen smaak meer te hebben. Alle voedsel veranderde in dood puim en as in mijn mond. Ik at wel, maar liefst zo weinig mogelijk en eten werd een mechanische bezigheid. Kauwen, slikken. Ik voelde me een sciencefictionwezen dat een hoger niveau van existentiële ontstegenheid bereikt had. Ook moest ik denken aan mijn moeder, die na een serie hersenbloedinkjes (zoals ze het zelf noemde) het laatste dozijn jaren van haar leven volledig zonder smaak en reuk door het leven ging. ‘Ik vind deze soep heerlijk,’ placht ze dan bij gelegenheid blij te roepen, ‘maar eerlijk gezegd proef ik he-le-maal niets.’

Het meeste voedsel stond me tegen en de daarbij behorende alcoholische versnaperingen waren looswater geworden in een putje. Ik had op dat moment nog niet door dat ik ook geen reuk meer had: de tragedie met de smaakpapillen was duidelijker, schreeuwde veel harder om aandacht.

Na verloop van tijd begon op een vreemde manier iets van de smaak terug te komen. Extremen werden versterkt: een raketijsje was mierzoet, een handje katjang pedis zo scherp dat het bitter werd. Alles wat zich in het middelste deel van het spectrum bevond, was nog steeds smaakloos.

Rond die tijd begon me op te vallen dat ook mijn olfactorische faculteiten volledig verdwenen waren: ik had met andere woorden geen reukvermogen meer. Ik spoot eau-de-toilette (Esencia van Loewe) op mijn pols, duwde er mijn neus tegen en concludeerde, als een echo van mijn moeder: ik ruik he-le-maal niets.

Toen ik het eenmaal door had, werd het iets heel groots. Ik liet geen gelegenheid voorbijgaan om te testen. Nee, verzuchtte ik dan, ik ruik nog steeds niets. En dat terwijl ik mijn hele leven een zeer ruikend mens geweest was. Bijna al mijn herinneringen zijn gebouwd rond het geraamte van geuren. De geur van de kleuterschool in het houten noodgebouw in Amsterdam Nieuw-West, de geur van patchoeli dat het eerste meisje droeg, van wie ik tentatief de borstjes bevoelde, de geur van hasj en van lauwe jenever later. Ik was ooit met mijn vader in Nieuw-Vossemeer waar ik een keertje op de flipperkast mocht (ik was tien of elf). De geur van die machine, vermengd met verschaald bier en caballero’s - de geur kortom van alle cafés - was zo precies, dat ik terwijl ik dit hier schrijf zelfs het doffe ploffen van de stalen bal tegen de elektrische paaltjes weer kan horen. Een complete herinnering aangewakkerd door de scherpe herinnering aan een geur.

Weken ging ik zo door het leven, ik rook niets. Ik was een zwaar onderschat zintuig kwijt. Ik begon me zorgen te maken: zou hij ooit terugkomen?

Een paar dagen geleden viel me op: Jenet had in de keuken een jampotje gereinigd met stickerverwijderaar. Ik rook het. Opgetogen vertelde ik het haar: ‘Ik ruik dat je hebt schoongemaakt!’

Daarna ging het snel en nu is dit zintuig voor zeker vijftig procent hersteld. Ik ontdek de wereld opnieuw en iedere terugveroverde geur wordt met liefde ingehaald: sambal, ochtendwater, de opdringerig karmozijn-gekleurde, maar zurig ruikende hibiscus en Esencia van Loewe. Ik hou van ze allemaal.