vrijdag 14 oktober 2016

De bizarre familie Mitford

Dat de Britse eilanden rijk zijn aan merkwaardige families en personen, mag algemeen bekend zijn. Het lijkt welhaast alsof excentriciteit er de norm is. Een keur aan scheefgegroeide families passeert de revue als men een weekje naar de Engelse televisie kijkt: Brideshead Revisited, sommige afleveringen van Midsomer Murders of Downton Abbey schetsen een wereld die, hoewel vlak naast ons land gelegen, evengoed enige lichtjaren van ons verwijderd lijkt. Zijn deze series overdreven? Niet in het minst: de werkelijkheid is vaak nog bizarrer. Eén familie waar Dowton Abbey nog maar bleekjes bij afsteekt was die van de Mitfords. En uit deze familie dan met name de zes zussen Mitford.

Nancy Mitford
Deze zes dochters van David Freeman-Mitford, 2nd Baron Redesdale en Sydney Bowles werden bekende en vaak scandaleuze figuren. De oudste was Nancy (1904-1973), de bekende schrijfster. Haar reputatie werd gevestigd door twee autobiografische romans, The Pursuit of Love (1945) en Love in a Cold Climate (1949). Ze begaf zich in de Britse society en was bevriend met bekende Britten als de schrijver Evelyn Waugh, de latere Poet Laureate John Betjeman en de fotograaf Cecil Beaton. Ze was zo excentriek als een Britse schrijfster maar kan zijn, maar niet meer dan dat: naast haar zussen was zij een van de normaalste.

Pamela Mitford
De tweede, Pamela (1907-1994) had van de zes zussen waarschijnlijk het rustigste leven. Zij gaf de voorkeur aan een eenvoudig, landelijk leven. Ze stond bekend als the unobtrusive poultry loverMaar helemaal normaal was haar leven toch ook niet. Eerst was ze getrouwd met een miljonair, later werd ze aanbeden door de dichter John Betjeman, maar uiteindelijk koos ze de Italiaanse amazone Giuditta Tommasi als levensgezellin. In een brief aan een van haar zusters omschreef ze zichzelf als een you-know-what-bian. De term poultry-lover heeft ook een slang betekenis in die richting en is dus heel dubbelzinnig bedoeld!

Diana tijdens de Neurenberg-rally
Nadat haar eerste huwelijk was vastgelopen, trouwde de derde zus, Diana (1910-2003) in het huis van Joseph Goebbels met Sir Oswald Mosley, 6th Baronet of Ancoats en leider van de British Union of Fascists. De belangrijkste gast aanwezig bij het huwelijk was Adolf Hitler. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het echtpaar onder zeer welwillende omstandigheden geïnterneerd in Holloway prison. Zo kregen ze een apart huisje te bewonen op het gevangenisterrein. Na de oorlog werd Diana schrijfster, correspondente en recensente. Hoewel ze nooit haar Nationaal-socialistische idealen officieel had afgezworen, bekende ze veel later dat ze nooit geweten had van de holocaust, die ze omschreef als a dreadfully wicked thing. Menige historicus gelooft daar geen word van. Over Hitler zei ze: "I'm sure he was to blame for the extermination of the Jews. He was to blame for everything, and I say that as someone who approved of him."

Unity met Adolf Hitler
Van jongs af aan was de vierde en meest tragische zuster Unity Valkyrie Mitford (1914- 1948) gefascineerd geweest door het fascisme en met name door de persoon Adolf Hitler zelf. Wat wil je ook met zo’n tweede voornaam? Ze reisde enige tijd door Duitsland, waar ze onder andere de beroemde Reichsparteitage in Neurenberg bijwoonde. Ze stalkte Hitler, totdat hij haar uiteindelijk opnam in zijn binnenste kring. Haar wereldvisie was romantisch en onrealistisch. Ze geloofde niet in een oorlog, maar in een natuurlijke erkenning van de grootheid van Hitler en zijn rijk. Toen die oorlog tussen Engeland en Duitsland toch was uitgebroken, schoot ze zich gedesillusioneerd door het hoofd, maar bleef leven. Ze werd thuis opgevangen en verzorgd tot ze stierf in 1948. Er zijn hardnekkige geruchten dat zij een liefdeskind van Hitler zou hebben gehad, maar er is geen enkele serieuze historicus die dat gelooft.

Decca
Niet alle Mitford zusjes waren fascisten. Jessica (Decca) Mitford (1917-1996) schoot juist de diametraal andere kant uit. Zij was de enige in de familie die hartstochtelijk de privileges weigerde waarmee ze geboren was. Zij verkoos het om met een neef van Winston Churchill naar Spanje te vertrekken om daar aan de kant van de linkse Republikeinen te vechten tegen de Nationalisten van Franco. Toen die strijd verloren was vertrok ze naar Amerika waar ze een notoire communistische activiste werd. Uiteraard moest ze getuigen voor het House of Un-American Activities Committee, de officiële benaming voor de Amerikaanse door de zeer rechtse Republikeinse senator Joe McCarthey aangevoerde heksenjacht op alles wat maar enigszins links was. Als ze niet aan het actievoeren was, zong ze in een kazoo-orkest. Een veelzeggend citaat van haar: “You may not be able to change the world, but at least you can embarrass the guilty”.

Deborah Vivian Cavendish, Duchess of Devonshire
De jongste en langstlevende van de zusters is Deborah Mitford (1920- 2014). Zij was degene die het beheer over de bezittingen op zich nam en in veel opzichten werd zij de archetypische Engelse gentlewoman. Na haar huwelijk met de Duke of Devonshire, beijverde zij zich om het grandioze Chatsworth House te redden. Aartshertogin Deborah was natuurlijk een soliede lid van de Conservative Party en zij ageerde tegen nieuwerwetsigheden als successierechten of het verbod op de vossenjacht.

De zes zussen hadden ook nog een broer, Thomas (1909-1945), die sneuvelde in Birma. Volgens zijn zus Jessica was ook hij een openlijke aanhanger van het fascisme.

Bronnen:

Chatsworth House




zaterdag 8 oktober 2016

In memoriam: Jan-Kees van Langeveld (1950-2016)

Dat moet toch verdorie geen gewoonte worden: vorig jaar konden we via een whatsapp-groep op ons Griekse eiland Lesbos de ongelijke strijd volgen van een lieve vriendin die getroffen was door een aneurysma, dit jaar bereikte mij op een ander Grieks eiland, Ithaka, het bericht dat nog onverwacht snel Jan-Kees was overleden. Hij had al meer dan een jaar Micosis fungoides, een zeldzame vorm van huidkanker. Hij wantrouwde de dokter en pas op het allerlaatst had hij zich laten opnemen, veel te laat natuurlijk. Hij werd 66.

Ik leerde Jan-Kees in het begin van de tachtiger jaren kennen als collega bij een boekenveilingbedrijf en gedurende bijna vijftien jaar was ik heel dik met deze zeer eigengereide in Haarlem geboren Fries. Al gauw werd ik toegelaten tot zijn benedenwoninkje in de Hudsonstraat, een ware tijdcapsule, al was het nog niet eens zo makkelijk om vast te stellen wèlke tijd hier nu eigenlijk vastgelegd was. Was het de hippietijd van Height Ashbury 1967-1970, met gordijntjes, Boeddhabeeldjes en de gecompliceerde menggeur van wierook, patchouli en hasj? Of toch meer het Parijse fin-de-siècle van de decadentie, de Jugendstil, en dezelfde gecompliceerde menggeur van wierook, patchouli en hasj? Platenkasten vol muziek van Mountain, Hawkwind en de Grateful Dead stonden naast antieke eikenhouten boekenkasten met gekleurde glazen ruitjes, die vele eerste drukjes van Louis Couperus, Lodewijk van Deyssel en Ary Prins herbergden.

Maar net zo gemakkelijk knipte deze totaal autonome eclecticus doodgemoedereerd alle afleveringen uit van Dik Bruynesteyns Paroolstrip Appie Happie. Ooit miste hij één aflevering: de wereld was meteen te klein: ‘Dit is volstrekt onaanvaardbaar, Robje!' Ik was anderhalve kop groter dan hij. 'Hier gaan we onmíddellijk werk van maken!’. De zaak van het ontbrekende strookje was automatisch een principekwestie geworden en hij schreef een brandbrief naar de Paroolredactie. Het geval kwam Bruynesteyn zelf ter ore en in plaats van een kopietje van de gepubliceerde strip, stuurde hij een nieuwe, speciaal voor Jan-Kees getekende versie, die hij dolblij en apetrots toevoegde aan het plakboek. Zo breed en op ronduit schaamteloze manier uitsluitend aan zichzelf refererend was zijn smaak.

Jan-Kees was een van de interessantste mensen die ik gekend heb. Gecompliceerd ook. Zijn pretoogjes konden van het ene op het andere moment extreem argwanend worden, de vrolijke grijns op zijn kaken kon zomaar iets verbetens, iets teruggetrokkens en defensiefs krijgen. Hij had een venijnig soort humor (‘Mam, wat tracht je klaar te maken?’ 15 jaar oud) en een onweerstaanbare, terloopse bluf (‘Die blonde van Abba, je weet wel, die heb ik nog ‘s in m’n tent gehad, tijdens een midzomerfeest aan de Noordkaap, 1968.’).
Hoewel hij zes jaar ouder was dan ik waren we even oud en begrepen we elkaar bij tijd en wijle blindelings. Zonder hem zou de verhuizing naar Amsterdam-Oost, die mijn leven totaal veranderen zou, nooit gelukt zijn. Halfnaakt hing hij drie meter boven de diepte, hoog in een tegen de leuning van een trapgat vastgeklemde ladder met een klopboor te werken. Voor de verhuizing huurde hij een vrachtwagen die hij uit eigen portemonnee betaalde. Het kostte me soms maanden om hem zulk soort bedragen terug te mogen betalen (‘Nu niet, Robje. Ik heb een beetje haast. Laten we er volgende week effe naar kijken.’)

Samen reden we in de bedrijfsauto naar overal in Nederland om de bibliotheken van overleden verzamelaars op te halen en in de weekenden reden we in zijn metallic siena gespoten Toyota Celica Hatchback naar weer andere plaatsen in Nederland om onze eigen voorraden te verkopen op amateur-boekenmarktjes. Hij was een ongelofelijk handige prater en wist altijd de beste plekjes te krijgen, of voorspraak en heilige beloftes aan organisatoren te ontfutselen. Iedereen mocht hem ook. Een antiquaar uit het hoge noorden, een mede Diepfries, bracht een keer speciaal voor hem paling mee, die Jan-Kees vervolgens met een vies gezicht onder zijn collega's verdeelde. "Dat vullis vreet ik niet," mopperde de strenge vegetariër dan blijmoedig, ‘onvergeeflijk dat hij dat niet weet.’

Hij was een vegetariër, naaktloper, hasjroker, estheet, psychedelische rocker, filosoof, womanizer, voetbalkenner, cabaretier. Hij nam het begrip vriendschap bloedserieus en was tot in het absurde hulpvaardig. Al die jaren heeft hij mij van alles gegeven, boeken, prenten, LP’s, maar het is mij niet gelukt om hem ook maar één ding terug te geven. “Hou dat maar liever, Robje, jij hebt er meer aan dan ik”. Telefoneren met Jan-Kees was een zware opgave. Om te beginnen liet hij de telefoon rustig twintig, vijfentwintig keer overgaan, alvorens op te nemen. Had je hem dan aan de lijn, wist hij je anderhalf uur bezig te houden met een onstuitbare waterval van opinies, observaties, schijnbewegingen, grappen en dwaalwegen. Aan het eind van het gesprek was alles behandeld, behalve datgene waarover ik hem in eerste instantie gebeld had!

Langzaam maar zeker hield het op. Ik merkte het en het speet me, maar moest me er bij neerleggen. Wat kon ik anders dan mijn schouders ophalen? Mijn eigen leven met vrouw en baby ging immers ook door en als hij echt niet meer wilde, dan wilde hij niet. Ik was niet de enige, hoorde ik later, Jan-Kees weerde steeds meer mensen. Hij wilde niet dat iemand zich aan hem zouden hechten, hij zou toch gauw dood gaan (“Op m’n vijftigste maak ik er een eind aan, Robje. Wie wil er nu oud zijn?”)
Ik heb nadien nog geregeld geprobeerd hem terug te vinden via het internet, maar hij was voor mij in ieder geval totaal onvindbaar geworden. Dat klopt wel, schreef zijn zus Egbertien: ook het internet wantrouwde hij en hij verkoos zonder computer te leven.

Kan iemand Jan-Kees kennen? Bij al zijn schijnbaar vrolijke openhartigheid had hij zoveel verdedigingslinies, dat ik me nu achteraf realiseer dat ik eigenlijk bijna niets van hem afweet. Zijn inhalertjes bijvoorbeeld, zonder welke hij geen stap deed, was dat om iets heel anders te maskeren? Ik heb nooit geweten of hij het bij de hasj hield. Ik heb het hem nooit gevraagd en hij heeft het er nooit over gehad. En was zijn dochtertje nu wel of niet van hem? Mooie, dramatische verhalen vertelde hij er omheen, maar een duidelijk antwoord: nooit. En dan was ik nota bene ruim tien jaar zijn “beste vriend”.

Hoewel ik hem alweer zo lang jaar geleden voor het laatst gezien en gesproken heb, zal ik hem nu pas echt gaan missen.


(met dank aan Egbertien van Langeveld, van wie ook de foto’s afkomstig zijn)

(PS. Egbertien corrigeert me op een paar punten. Het geheugen is constant bezig zelf de witte stukjes op de landkaart in te vullen en soms kiest dat geheugen voor het gemak maar voor een cliché, misschien omdat het in dit geval zo'n voor de hand liggend, lekker kloppend hippie-cliché is: patchouli had Jan-Kees beslist nooit. Bleven over: hasj en wierook. En zeepjes. Hij had altijd allerlei lekkere zeepjes die hij overal in huis bewaarde. Wat ik "inhaler" noemde, was gewoon Vicks Spray. Volgens Egbertien zeker niet om duisterder zaken te maskeren of op te vangen, maar gewoon omdat hij het door een kromgegroeid neustussenschot vaak een beetje benauwd had.. RKE)


dinsdag 4 oktober 2016

Ithaca 2

Het gekantelde eiland (foto: Jenet)
Vrienden schrikken altijd een beetje als we vertellen hoe wij op vakantie gaan. Jenet en ik geven er de voorkeur aan om drie weken lang op één Grieks eiland te verblijven, ieder jaar een ander, en om daarbij af te zien van het huren van gemotoriseerde vervoermiddelen. Fietsen mogen wel, maar ja, die eilanden zijn vaak niet helemaal vlak... Ithaca is zelfs uitgesproken slordig in elkaar gezet en zwaar gekanteld. Zo zijn we afhankelijk van het openbaar vervoer en onze benen. En het weer. Doorgaans loopt dat allemaal wel los: er is altijd wel een bus naar de hoofdstad of naar de andere kant van het eiland, en het weer is normaal gesproken altijd prachtig. Ondertussen stellen we ons voor dat op deze wijze onze microwereld zich meer verdiept dan bij de gemiddelde toerist die rond raast en zich geen tijd gunt voor échte onthaasting.
Tot zover de theorie.

In de praktijk ging het deze keer allemaal wat minder soepel. Van alle Griekse eilanden die we in de afgelopen jaren bezocht hebben, is Ithaca met een zekere voorsprong het moeilijkst te temmen gebleken. Er is op het Ionische eiland geen openbaar vervoer te bekennen, behoudens een (vrij dure) bootdienst naar een strand in het noorden, die we een paar keer genomen hebben. Dus waren we meer dan ooit aangewezen op de gestaag gespierder wordende benen. En het weer was zeer wisselvallig, met een paar verpletterende onweersbuien die uitbundig tegen de omringende heuvels oprolden.

Perachori
Vanuit Vathi kun je de vier windrichtingen uit, vrijwel steeds inclusief een paar heel venijnige klimmetjes. Een zeer nijdige klim was het naar het ruim 350 meter hoog gelegen dorp Perachori dat we vanuit ons huis lui op een bergflank zagen liggen. In de meeste gevallen ligt er aan het einde van wandeling als beloning een strandje op ons te wachten, vaak behoorlijk verlaten en in ieder geval niet overdreven rijk voorzien van uitspanningen. In het algemeen zoek je hier, zodra je het jachthavenachtige gedeelte verlaat, sowieso tevergeefs naar terrasjes. Bovendien waren wij laat in het seizoen en wie aanvankelijk nog in hippieachtige hutconstructies lichte consumpties verschafte hield daar halverwege ook mee op.

Hippieachtige hutconstructie (foto: Jenet)
Dat seizoenseinde, we hebben het al vaker meegemaakt. Op Andros was het de derde week van september zo goed als uitgestorven met, speciaal voor de Ross-mensen, nog één fatsoenlijk restaurant geopend. Hier op Itahaca viel dat nog wel mee, maar de twee beste restaurants gaven het advies ons maar niets meer aan te trekken van de menukaart en binnen te kijken wat ze in de vitrine nog hadden en aan te wijzen wat je beliefde. Ik wees een keer een punt champignontaart aan, maar even later kwam de bediende bedremmeld melden dat na mij een grote, luidruchtige groep Italianen van een jacht de hele taart ingepikt had. Sorry. Zo heb ik noodgedwongen voor het eerst van mijn leven moussaka gegeten. Gezien het feit dat ik niet dol ben op aubergine en zelfs een lichte hekel heb aan bechamel, een opmerkelijke ontwikkeling. 

Eten wat de vitrine schaft in Trehantiri
Wel had diezelfde taveerne altijd gestoofde geit en dat was zeker de moeite waard. Het blijft een wonder hoe diep hartig een gerecht kan worden als je het een aantal uren stooft in niets dan zout, peper, Griekse oregano en wat wijn.

De terugweg was nog interessant vanwege een staking. De veerdienst lag plat en we moesten met de boottaxi terug naar Kefalonia, waar het vliegveld is. We deelden vroeg in de ochtend het bootje met de burgemeester van Vathy, een ietwat smoezelig ogende figuur die in drie verschillende mobieltjes tegelijk tetterde en vergezeld werd van twee grote kerels met zonnebrillen (wat dat toch is? Verblindt het intense sterrenlicht ze?)

Volgend jaar maar weer eens terug naar de Egeïsche zee.