Een korte roman van mijn vriend de Rookzanger waarin zijn drie grote passies samenvallen: de pijp, de nap en de muziek. Net vijftig geworden, zijn zangcarrière een beetje in het slop, de fles immer dreigend om de hoek en de kunst van het pijproken, aanvankelijk opgevat als surrogaat voor de veel directere roes van de drank, maar al spoedig uitgegroeid tot maniakale proporties, besluit Pascal van Raemsdonck zijn leven een suggestie van structuur te geven door aan te monsteren bij een sigarenwinkel op stand. Met een zeer zorgvuldige, hier en daar zelfs iets té precieuze schrijfstijl wordt het doen en laten in de winkel getoond, alsook de manier waarop Pascal, die van zijn leven nog nooit een regulier baantje heeft gehad, met de nieuwe situatie om probeert te gaan. Wat aanvankelijk een ontsnapping lijkt uit een hels bestaan, een vakantie bijna, mondt onherroepelijk uit in diezelfde hel die Pascal nu eenmaal altijd met zich mee blijft dragen. Want Pascal blijft een zinnelijke man, eindeloos op zoek naar het ultieme genot. Als hij zich realiseert dat hij een burgerlijk baantje gaat nemen, vervult hem dat met een onmiddellijke roes: Ozon en zwavel, de woeste geuren van een nieuwe dageraad! Hij voelde zich licht in het hoofd worden en moest oppassen zich niet te laten meeslepen door de euforie die hem op dat moment beving.
Na een paar frisse wittebroodsweken kondigen zich de eerste conflicten aan: Pascals positionering tegenover zijn dominante collega Mieke ontaardt steeds meer in een regelrechte machtsstrijd, die verder ontregeld wordt door de komst van het derde wiel aan de wagen, Floor, en nog weer later van Wouter. Wel wordt Pascal gesteund door een lief barmeisje(!), maar dat is hem niet voldoende. Het is niet eens meer duidelijk of de conflicten worden veroorzaakt door Pascals toenemende drankgebruik of juist omgekeerd. Alles leidt wel tot een diepe crisis. ‘Als God ergens is,’ dacht hij, terwijl de herinnering aan de druk gebarende en tegen zijn eigen twijfels in roepende pastoor in hem opkwam, ‘dan is het in deze fles. Nergens anders is soelaas.’
De schrijver spaart zichzelf bepaald niet en kleedt zich naakt uit voor het lezerspubliek. Er volgt een dwaaltocht van mythologische proporties: Hijzelf probeerde niet stil te blijven staan. Hij moest naar huis - maar waar was dat, welke kant moest hij op? Hij had geen idee waar hij zich bevond. De stad om hem heen leek op de vloeistofdia’s uit zijn jeugd: kleurige lichtvlekken die verschenen, uitdijden, uit elkaar spatten en met elkaar vervloeiden.
Hij verzette een voet, draaide zijn hoofd om en wankelde. De kant die hij op keek was de kant die hij op moest. Zijn hoofd draaide als een tol, spon rond, suizend, wervelend, duizelig makend, en kwam tot stilstand, natrillend, in een nieuw perspectief. Het rechtdoor van zojuist had een ander aanzien maar het bleef dezelfde dwingende, enige richting om te kiezen. Elke andere koers was vergeten zodra de tol begon te draaien. Rechts, links, voor en achter hadden geen betekenis meer in dit hallucinante eenrichtingsverkeer.
Dan volgt, na opname in een kliniek, de catharsis en ten slotte de uiteindelijke scheiding: hij verlaat, met een voor hem volstrekt onbruikbaar getuigschrift in zijn la opgeborgen, het bedrijf. Na de eerdere ontsnapping uit het troosteloze bohémiensbestaan naar de rust en orde van de middenstand, blijkt nu de ontsnapping terug naar die Bohème het enige dat erop zit. Pascal kan het uiteindelijk allemaal navertellen: hij heeft geluk en kracht gehad.
De sigarenwinkel handelt over de wanhoop in het hoofd van een zwak mens, iemand die nooit helemaal de controle heeft over zijn eigen leven. Als zodanig is het een wrang boek, ondanks de goed geplaatste ironische kwinkslag hier en daar. De portretten van de excentrieke klanten uit de Amsterdamse Grachtengordel, hoogst waarschijnlijk naar het leven getekend, zijn bij tijd en wijle hilarisch. Soms wordt een bekende persoon geïntroduceerd en met enige kennis van de hoofdstedelijke cultuur kan men dubbel genieten van de vele toespelingen en karikaturen, hoewel die kennis beslist niet noodzakelijk is om het boek te begrijpen, want het is voor de verhaallijn zelf uiteindelijk volkomen onbelangrijk wat voor soort winkel het hier betreft. De winkel is een generiek begrip dat contrasteert met de Bohème. De eruditie die hier en daar versnipperd in het boek terug te vinden is, zou ook over lingerie kunnen gaan, of over zeventiende-eeuwse kopergravures.
Toch is het zeer veelzeggend dat de schrijver als metafoor voor Pascals poging om te ontsnappen aan de drankverslaving, precies kiest voor nu juist een tabakswinkel, een tempel ten slotte voor die andere grote verslaving. In de wereld van Pascal is alles ofwel verslavend, ofwel niet interessant.
Ik heb eerlijk gezegd heel weinig met alcoholliteratuur, noch interesseert de pijp, of een longfiller sigaar uit de Dominicaanse Republiek mij ook maar in het geringste. Toch is het boek zeer boeiende kost geworden, omdat het hoofdonderwerp niet het leven in een winkel is, maar het levensgevecht van een gevoelige, naar zijn waardigheid zoekende, zwakke mens. Eigenlijk gewoon een mens dus, als u en ik. En naast een overduidelijke apologie van deze gulzig levende, zelfdestructieve mens, is het boek zeker ook een eulogie geworden op het ongebonden kunstenaarsleven.
Jan-Paul van Spaendonck – De sigarenwinkel
Nijmegen, Uitgeverij Flanor, 2017
180 pagina’s
ISBN 978-94-92432-01-8
Prijs € 19,50.