Ik heb met Koningsdag op de hartbewaking
gelegen. En dat brengt me automatisch op de Russische componist Alexander
Scriabin (1872-1915).
Dat zit zo: als je met je verdachte hart
wordt binnengereden, is het eerste dat ze doen je aan de bewakingsapparatuur
vastmaken: een monitor die via tien electroden aan de patiënt wordt bevestigd
en een continu elektrocardiografisch beeld op een fluorescerend scherm
projecteert. Als de getoonde cijfertjes boven of onder een vooraf bepaalde waarde geraken,
gaat er ergens in een kantoortje een lampje knipperen en begint het apparaat
verschrikt te piepen. En om dat piepen gaat het me nu. Die alarmpiep, die in de
hartafdeling van het ziekenhuis de hele dag door van alle kanten weerklinkt en
zelfs midden in de nacht, zachtjes en gesmoord uit een andere kamer, of als een
wekker zo hard van mijn eigen monitor, die klinkt als: “tatataaa-tata”, het morseteken voor é: "· · — · ·". Het
heeft weliswaar niet dezelfde toonsoort, maar het is wel exact hetzelfde ritmische motief
als dat in de apotheose van het korte pianostuk Vers
la Flamme, opus 72, één der allerlaatste werken van mijn favoriete
klassieke componist, de modernistische symbolist Alexander Scriabin. En de
gelijkenis wordt pas compleet als je het alarmgepiep legt naast de vurige, vitale
interpretatie van het stuk door de legendarische pianist Vladimir Horowitz. Dit
detail mag de lezer onvergeeflijk pedant in de oren klinken, maar is dat zeker
niet. Laat me het uitleggen.
Toen Jan-Paul en ik, zestien, zeventien
jaar oud, onze muzikale horizonten aan het verruimen waren, vooral middels de
klassieke muziek en bebop jazz, ontdekten we al gauw Alexander Scriabin. Het is
achteraf volkomen logisch dat diens o zo eigenwijze stem onze taal bleek te spreken
en al spoedig begonnen we zijn muziek op platen te verzamelen. Daar ben ik
nooit meer mee gestopt en ik heb nu een zeer uitgebreide Scriabin-collectie. Vooral
zijn late werk, geschreven in het tweede decennium van de twintigste eeuw, heeft
ons vanwege het mysterieuze, ongrijpbare karakter ervan vanaf het begin
buitengewoon dwingend aangesproken.
Het korte pianostuk Vers la Flamme wordt langzaam vanuit het niets opgebouwd:
melodische flarden worden samengestrikt tot er langzaam een bestendiger thema
ontstaat. Vervolgens wordt het smeulende vuurtje opgestookt en begint de muziek
feller te branden, met kringelende rook- en aspluimpjes die opstijgen en
uitdoven. En dan plotseling, terwijl het steeds heter gloeien van het vuur
nerveus doorgaat, klinken die vijf noten: “tatataaa-tata” voor het eerst, alsof
een grote vlam naar boven tongt. Keer op keer spatten die noten omhoog vanuit
het bijna chaotisch zinderen van de hitte, waarna het vuur uiteindelijk langzamerhand
met een paar onheilszwangere akkoorden uitdooft en de duisternis terugkeert
boven dode sintels.
Vladimir Horowitz’ uitvoering was gepassioneerd
en wild, want bovenal, zo betoogde hij, was Vers
la Flamme een percussie-stuk en de vingers moesten nietsontziend trommelen
op de toetsen. Voor zover ik kan nagaan hebben alle andere interpretatoren
besloten het stuk melodischer en minder als oermuziek op te vatten en wat bij
Horowitz vijf explosieve noten zijn, klinken bij hen vaak veel lichter, een
beetje gehaast gespeeld soms, zelfs nu en dan bijna beschaamd en onzeker.
Vandaar – en ik raad de lezer aan om op YouTube naar vergelijkingsmateriaal te
zoeken – vandaar de interpretatie van Horowitz en geen ander!
En vandaar de associatie: muziek die je
hart van streek maakt als noodsignaal dat je hart van streek is.