dinsdag 8 april 2025

Voornemens

Soms loopt een mens tegen de vreemdste dingen aan. Dit trof ik aan in een schriftje van bijna 15 jaar geleden. Ik heb uiteindelijk maar een paar van deze voornemens weten te verwezenlijken. Het komt me nu allemaal een beetje Lodewijk van Deysselachtig over. Het is niet ondenkbaar dat ik enigszins beschonken was - ik kan me in ieder geval niet herinneren dit ooit geschreven te hebben.

“Voornemens voor de komende maanden en jaren

Alle gedichtenbundels van Habakuk de Balker herlezen.
De romans van Tymen Trolsky herlezen.
Mijn administratie 2009 en 2010 bijwerken en opruimen.
De vijftien eerste post-Bert Bakker-jaargangen van Maatstaf die nu op zolder stof staan te verzamelen herdoorbladeren.
Al mijn Scriabin-platen, -cd’s en -mp3’s afdraaien (daartoe een USB-draaitafel aanschaffen).
Een roman in novelles schrijven volgens de al enige tijd klaarliggende schema’s.
Voortaan mijn eigen brood bakken.
Naar Triëst reizen (liefst per trein).
Spannende sambals en chutneys maken, bij voorkeur met zeer verrassende ingrediënten.
De complete zes series van het televisieprogramma “Lovejoy” opnieuw bekijken.
Me verdiepen in Schotse malt whisky. Het mag wat kosten.
Haarlem, mijn nieuwe woonplaats sinds een paar jaar, zeer grondig leren kennen.
Verder werken aan mijn epos in hexameters getiteld Levens en werken van Sigismund Candido, hoogleerling in de letteren en cijferen. In ieder geval een paar hoofdstukken ervan afmaken.
“Zwijg!” van Foel Aos eindelijk lezen.
De complete eerste serie en de eerste achttien afleveringen van de tweede serie van “Alias Smith & Jones” herbekijken (tot aan de dood, derhalve, van Pete Duel zaliger nagedachtenis).
Me fatsoenlijk gaan kleden (tweed?).
Mij bekwamen in het spel go. Lidmaat worden van een go-vereniging?
Het Italiaans weer oppakken, totdat ik er in ieder geval een passieve beheersing van heb zodanig dat ik het moeiteloos lezen kan.
Met mijn digitale spiegelreflexcamera leren omgaan (allerhoogste prioriteit).
Voortaan jaarlijks een aantal dagen in Groot-Brittannië doorbrengen.”

zondag 6 april 2025

Leesrapportje 14

Alastair Brotchie - Alfred Jarry, a Pataphysical Life

 

Deze biografie geschreven door de in januari 2023 overleden uitgever en kenner van surrealisme en dadaïsme Alastair Brotchie schetst het leven van een zeer bijzondere man, iemand die weigerde in welk stramien dan ook mee te lopen.
Ik ben altijd een beetje huiverig geweest omtrent Jarry’s biografie, want willens en wetens je leven verwoesten als “kunstproject” stuit me zozeer tegen de borst dat het me diep deprimeert. En dat was, zo was me verteld door Roger Shattuck en door Gerrit Komrij, wat Jarry gedaan heeft: uit ‘patafysische overwegingen zichzelf versneld doden door een combinatie van absint en ether.
Van alle vreemde, onaangepaste, onbegrijpelijke, tragische of ronduit gestoorde kunstenaars die mijn culturele pad hebben gekruist, scoort Alfred Jarry in vele opzichten zeer hoog. In de slechts 34 jaar van zijn leven werd hij langzaam maar zeker zelf een fictieve persoon, een verzonnen figuur. Al op de middelbare school, waar hij trouwens een goede, zij het nogal onhandelbare leerling was, begon hij aan wat naderhand zijn leven(swerk) zou worden: Père Ubu, de wrede, domme, machtige verzinnebeelding van de mens en zijn aangeboren kwaad. Hoewel Jarry in feite geen toneelschrijver was, zal hij bij de meeste mensen toch voornamelijk zo bekend geworden zijn. Ikzelf heb meer met zijn romans, maar ook de toneelwerken heb ik met interesse en plezier gelezen.

De Ubu-cyclus, bestaande uit “Ubu roi”, “Ubu cocu” en Ubu enchaîné” vormt de mal waarnaar Jarry zijn persoonlijk leven heeft vormgegeven. Hij veranderde steeds meer in Pa Ubu, de dikke, kinderlijk boosaardige, volgens zijn basale, dierlijke driften levende hoofdpersoon van deze toneelstukken. Aldus werd Jarry zelf een freak, en naarmate hij ouder werd steeds meer. Zijn toneelstukken waren oorspronkelijk geschreven voor het marionettentheater, en dus waren zijn hoofdpersonen als marionetten: houterig, mechanisch. Jarry begon zich allengs ook als een submenselijke marionet te gedragen. Hij ontwikkelde een manier van spreken die als een automaton klonk. Iedere lettergreep werd met gelijke nadruk uitgesproken, zelfs de stemloze.
Als ultieme uiting van zijn artistieke programma, pleegde hij langzaam maar zeer doelbewust zelfmoord middels absinth en ether. De dood zou de bekroning worden van zijn bestaan als literatuur, als fictie.
Maar ho! Wacht eens even.
Dit boven geschetste beeld dat wij hebben van Jarry, is grotendeels gecreëerd door een toen 35-jarige Amerikaan, Roger Shattuck, die in 1958 met The Banquet Years een portret van de schrijver gaf, dat sedertdien als een soort evangelie is gaan gelden. In dat portret figureert de schrijver als iemand die van zijn eigen leven een kunstwerk moest maken, hij kon niet anders, en die uiteindelijk zijn eigen dood als ultieme poëzie presenteerde. Ik denk dat dat beeld fout is. Niemand is tot een dergelijke zelfdestructie in staat, louter om een kunstwerk te worden. Volgens mij is de werkelijkheid prozaïscher: Jarry was een straatarme alcoholist en ether-snuiver. Hij heeft zich de dood ingejaagd door zijn consumptie. Zonder doel, zonder plan. Dat Shattuck graag een diepere zin in Jarry’s lijdensweg wilde zien, komt misschien door zijn leeftijd ten tijde van het schrijven van The Banquet Years: even oud als Jarry zelf. Hij was een romantische biograaf.
Ik ben nu 68. Toen Jarry stierf, was hij ruim dertig jaar jonger dan ik nu ben. Ik heb geen behoefte aan verwarrende romantiek. Dat zijn grootste talent dat was van de roes, iets waarvoor ik nu juist volstrekt geen talent heb, betekent nog niet dat ik geloof dat hij zijn leven en dood welbewust als literaire gebeurtenis plande. Ik kan me vergissen. Misschien is Jarry gewoon te groot voor mij.
In mijn Wanderjahren heb ik vrijwel alles van Jarry gelezen dat beschikbaar was (in Nederlandse, Duitse of Engelse vertalingen liefst, want mijn Frans is, zoals eerder reeds verklaard, niet fantastisch). Daarna heb ik hem een paar decennia in de boekenkast laten staan, maar sinds een paar maanden ben ik weer in zijn ban. Deze vreemde, Franse schrijver, werkend in het grensgebied van symbolisme en surrealisme, en aldus deze beide stromingen eigenlijk her- en pre-definiërend door overdrijving, deze bizarre eeuwwisselaar, die in de jaren 70 diep in mijn huid is gekropen, wil er sindsdien blijkbaar ook niet meer uit. Hij zit in me, ik kan er niet omheen.
Dit boek van Brotchie heeft dat beeld, dat vooral door Komrij en Shattuck gevormd werd, aanzienlijk bijgesteld: het blijkt dat Jarry ook gewoon ziek was, hij leed aan tuberculose. Dat maakt het in mijn ogen in ieder geval minder erg, hoewel hij zonder die ziekte ongetwijfeld ook niet veel langer doorgeleefd zou hebben. Hij dronk zich dagelijks volledig klem. Toen hij, net 34, stierf was hij een totale invalide.
Alastair Brotchie aan de slag
D
e persona van Père Ubu die hij aannam ontstond al op de middelbare school, en was niet eens zijn eigen vondst. Hij sloot zich aan bij een paar andere voorlijke kinderen die de avonturen beschreven van leraar Hébert en eigende zich de persona toe.
Zonder twijfel was hij publiekelijk de meest extreme persoon die men zich maar kan indenken. Al zijn gewoontes waren bizar, van zijn dieet tot aan zijn verhouding met vrienden, vriendinnen en kennissen. Hij joeg zijn erfenis erdoorheen middels twee afleveringen van een tot mislukken gedoemd tijdschrift. Buiten zijn schuld om waren zijn woningen volstrekt eigenaardig. Alleen zijn hobby’s wekken voor onze moderne ogen een min of meer normale indruk. Hij was namelijk een fanatiek fietser, roeier en visser. Hij leefde trouwens van wat hij ving.
Wat vooral opvalt in deze biografie is dat Jarry in diepste wezen een aardig iemand was. Gul met zijn weinige middelen, goed met kinderen, een zachtaardige man achter een masker van schandalen. Een kwetsbare jongen, gedoemd zoals Baudelaire of Rimbaud gedoemd waren. Als het gaat om strikt aan zichzelf refererende dwarsheid, zou ik van de deze laatste jaren door mij gelezen gebiografeerden als eerste Alfred Jarry noemen. Hij was principieel dwars: als iets normaal kon of raar, deed hij het uit overtuiging raar. Dat is deels ook de grondslag van zijn 'patafysica. Ook was hij rotsvast overtuigd van zichzelf. Toch lijkt hij me tevens de warmste, de aardigste, de minst egoïstische. Niet goed bij het hoofd misschien, maar altruïstisch en tragisch.

Roger Shattuck - The Banquet Years

Roger Shattuck
Dit was het boek dat me lang geleden bij eerste lezing mateloos deprimeerde. En dat kwam voornamelijk door de beknopte levensloop van Alfred Jarry zoals die in dit uit vier onderwerpen bestaande werk geschetst is.
Bij herlezing had ik het herziene beeld voor ogen zoals dat door Brotchie gecorrigeerd is en met die correctie kon ik het verhaal wel aan.
De andere drie kunstenaars die behandeld worden zijn Eric Satie, Rousseau le Douanier en Guillaume Apollinaire. Vier dwarsliggers dus, die de Franse cultuur in de periode 1885-1914 flink hebben omgewoeld. De ondertitel zegt het al: The Origins of the Avant-Garde in France, 1885 to World War.
Rousseau en Jarry waren bekenden van elkaar, Satie bleef een eenling en Apollinaire ontwikkelde zich tot een soort van alles overkoepelende impresario.
Uiteindelijk bleek het toch wel een fijn en informatief boek, dat nu na deze recente herlezing vermoedelijk pas door mijn executeur testamentair weer ter hand genomen zal worden.

Guillaume Apollinaire - Ketterpaus & Cie & Guillaume Apollinaire - De vermoorde dichter

Shattucks boek was inspirerend genoeg om de twee verhalenbundels van Wilhelm Albert Włodzimierz Apolinary Kostrowicki, in een Nederlandse vertaling door Rein Bloem uitgegeven bij Querido weer eens uit de kast te halen.
Dit zijn vreemde boeken. Apollinaire was van alles, een cultuurpaus, een theoreticus, een proza- en poëzieschrijver, een impresario, maar een fijnzinnige romanticus was hij niet. Zijn verhalen komen dan ook lapidair over: een beetje hard, ietwat bonkerig. Het ging hem duidelijk meer om de ideeën dan om het gevoel. Veel verhalen gaan over de godsdiensten en het is duidelijk dat een surrealist (een term trouwens bedacht door Apollinaire) hoe dan ook een ketter moet zijn.
Flarden van humor en gevoel zijn wel aan te treffen, maar alles bij elkaar naar mijn smaak net iets te onderkoeld allemaal. Of kil, om een preciezere term te gebruiken.

woensdag 26 maart 2025

Bedlezerig deel 4

In de volgende delen behandel ik een aantal Italianen, die Italiaanse misdaadfictie schreven. Mijn Italiaans is uitermate pover, dus beperk ik me noodgedwongen tot die schrijvers die een (bij voorkeur Engelse) vertaling hebben gekend. Dat zijn er nog best veel.

De godfather van het genre was de in Kyiv geboren Giorgio Scerbanenco (Володимир Щербаненко, 1911-1969). Vanaf 1935 heeft hij vele tientallen thrillers gepubliceerd, aanvankelijk onder Amerikaans aandoende pseudoniemen, later onder de Italiaanse versie van zijn Oekraïense naam. Helaas heb ik van hem maar heel weinig vertaald materiaal gevonden. Die paar boeken die ik heb kunnen vinden komen uit zijn latere oeuvre. De Milano tetralogie (1966-1969) valt onder de categorie Italiaanse noir, een genre dat Scerbanenco min of meer op de kaart heeft gezet. De sfeer in A private Venus (Venere privata) is die van de jaren zestig, met minirok en Beatle-haar. Hoofdpersoon Duca Lamberti is een jonge arts die drie jaar in de gevangenis heeft gezeten en zijn doktersvergunning is kwijtgeraakt vanwege een euthanasie die hij had toegepast op een terminale vrouw, en die nu diverse baantjes aanneemt. Als “lijfarts” van een jonge, zelfvernietigende alcoholist loopt hij tegen iets aan dat een jaar geleden officieel de boeken is ingegaan als de zelfmoord van een jong hoertje, maar dat bij nader inzien waarschijnlijk een moord was. In een toon die enigszins blasé is en hier en daar lichtelijk sarcastisch, wordt minutieus beschreven hoe de arts met zijn vriend in de politie het geval onderzoekt, en vanzelfsprekend komt er van alles aan het licht. De zelfmoord was inderdaad geen zelfmoord (uiteraard) en de daders bleken in de blanke slavinnenhandel te zitten. En als er iets is dat Duca haat, is het uitbuiting en hypocrisie.
De toegepaste psychologie in het boek is extreem primitief: een vriendin van de gestorven vrouw is bereid vreselijke verminkingen te ondergaan, de zware drinker geneest zomaar door Duca te helpen bij diens zoektocht en het angstige gedrag van een van de boeven wordt verklaard door de ontdekking dat hij homo is! Scerbanenco was een kind van zijn tijd, laten we het daar maar op houden.
Ook het tweede boek dat ik van Scerbanenco heb kunnen vinden blinkt niet uit in thans nog aanvaardbare psychologie. De vertalingen van Howard Curtis (een naam die we vaker zullen tegenkomen) zijn uitstekend. Als ik meer werk van Scerbanenco in handen krijg zal ik het wel lezen, het is vlot geschreven en je bent er in een paar dagen doorheen.
Scerbanenco was een zeer populaire schrijver en veel van zijn werk is verfilmd. Eén van mijn favoriete Italiaanse rockgroepen, Osanna, heeft de soundtrack gemaakt bij de, naar mijn smaak nogal primitief rauwe film Milano Calibro 9. Uit de diverse genoemde titels kan men terecht opmaken dat al zijn werk in Milaan speelt, en dat wel zonder uitzondering. 

Andrea Camilleri’s commissario Salvo Montalbano, die in het denkbeeldige Zuid-Siciliaanse stadje Vigàta zijn commissarispost bekleedt, is vermoedelijk de bekendste van alle hier genoemde personages. Naast het oplossen van moorden vormen het uit eten gaan en intens genieten van de plaatselijke visspecialiteiten, het beschouwen van de geringste veranderingen in de weersomstandigheden, en het maar steeds niet echt lekker op de rails krijgen van zijn relatie met vriendin Livia zijn voornaamste tijdbesteding.
De boeken, briljant in het Engels vertaald door Stephen Sartarelli, zijn in een “gezellige” maar tegelijk sardonische en vaak hilarische stijl geschreven, vol met toespelingen en scheldkanonnades. Veel van de “sicilianismen” worden, mede door een notenapparaat aan het einde van de boeken, in de Engelse vertaling gered. Dat wordt niet beweerd van de Nederlandse vertalingen. Ik kan daar zelf niet over oordelen: ik las de boeken niet in het Italiaans, noch in het Nederlands.
De commissaris leeft als Siciliaan tussen de Sicilianen, hij gaat om met iedereen of ze nu mafiosi zijn of priesters. De enige bevolkingsgroep waar hij een diepe hekel aan heeft zijn de politici, een sentiment dat in het Italië van na de oorlog wel te begrijpen valt. Of ze nu links zijn of rechts, communist of Christendemocraat, iedere politicus is omkoopbaar en achterbaks. In hun slagschaduw zijn ook alle topfunctionarissen bij de politie corrupt. Dat maakt de wereld wel heel helder, zij het in zwart en wit.

Catarella, Montalbano, Fazio en Mimì

Ik moet trouwens iedereen aanraden om ook naar de veeldelige Italiaanse televisieserie te kijken, waarin Montalbano’s naaste medewerkers Fazio, Mimì en Catarella onvergetelijke commedià dell’arte karakters vormen in de sardonische wereld van de door Luca Zingaretti fantastisch vormgegeven commissaris. Ook de prequel, de korter lopende serie Il Giovane Montalbano, met Michele Riondino in de hoofdrol, is beslist de moeite van het bingen waard. Net als van David Hewson heb ik ook van Andrea Camilleri nog een paar deeltjes klaarliggen voor vakanties en tripjes.

Een schrijver die ik heel recent, namelijk tijdens mijn ziekbed ontdekte is Marco Vichi, die met zijn commissario Bordelli in het Florence van de zestiger jaren een politieman gecreëerd heeft die uit de verte wel wat doet denken aan Montalbano. Bordelli trekt ook op met kleine boeven, excentriekelingen en prostituees. Hij is kettingroker, drinkt grappa met sloten en rijdt halfdronken rond in een Volkswagen Kever. Ook deze boeken zijn vertaald door Stephen Sartarelli. Qua sfeer doet Bordelli me, met zijn geschiedenis als partizaan in de Tweede Wereldoorlog, verder een klein beetje denken aan Inspector George Gently, de creatie van Alan Hunter, die in de televisieserie van die naam schitterend sober vertolkt wordt door Martin Shaw. Bordelli’s piepjonge assistent Piras doet me dan op een vergelijkbare manier een klein beetje aan Gently’s assistent Bacchus denken.
Bordelli houdt niet van de strikte letter van de wet en oogluikend laat hij veel kruimelmisdaad toe, vaak om in zijn beschermelingen betrouwbare informanten te winnen. Hij is bevriend met Rosa, een prostituee op leeftijd, bij wie hij een nekmassage en een glas grappa haalt. Verder is hij alleenstaand en drieënvijftig. Enigszins treurig is het allemaal wel.
Vichi doet niet aan hoofdstukken. Als een bioscoopfilm rollen zijn boeken uit:  lange vertellingen in duidelijk afgeronde scenes. De humor is mild en ingetogen, en de gewone mensen zijn nooit het slachtoffer van zijn pen.

maandag 3 maart 2025

Bedlezerig deel 3

Van de nieuwe lichting Britse schrijvers van in Italië spelende thrillers moet ik noemen de Welshman Philip Gwynne Jones, op wie Rookzanger me ooit attent maakte. Zijn protagonist Nathan Sutherland is een blijmoedige Britse honorair consul in Venetië die misdaden oplost met de hulp van onder andere zijn communistische vrienden. Als altijd komen ook hier de recente schaamtevolle jaren van de Italiaanse geschiedenis weer volop aan bod. Jones’ wereld is echter luchtig, laconiek en idiosyncratisch (zijn hoofdpersoon houdt, net als zijn schepper, van het aperitief Spritz en van de vreemde rockmuziek van Jethro Tull, Pink Floyd en Hawkwind). Zijn schrijfstijl is niet altijd helemaal evenwichtig en soms zou een strengere redactie wel wat geholpen hebben. Toch heeft hij me al in zeven deeltjes plezierig beziggehouden. Hij is een goedige, gezellige man die in zijn boeken nooit de volumeknop al te hoog zet. In dat opzicht doet hij me nog het meest denken aan Iain Pears. Het is jammer dat er sedert het opstarten van deze reeks in de Verenigde Staten een nogal onplezierig individu met de zelfde naam Nathan Sutherland enige naamsbekendheid heeft verworven.

Iemand die welhaast weer een navolger van Philip Jones lijkt te zijn is Tom Benjamin, wiens Daniel Leicester sedert kort als privédetective in Bologna actief is. De bijnaam van Bologna is La Rossa, niet alleen zo genoemd vanwege de kleur van haar daken, maar ook vanwege haar traditionele politieke klimaat. Dus ook de jong middelbare weduwnaar Leicester trekt veel op met communisten en anarchisten in een soortgelijke plezierige stijl als die van Philip Jones, zij het wat minder licht en humoristisch. En ook hij zou nu en dan een kleine extra redactieronde hebben kunnen gebruiken.

Van de Britse schrijvers vind ik David Hewson’s boeken verreweg de beste. In een superieure stijl beschrijven ze de avonturen van de vegetarische en melancholieke politieagent Nic Costa, gestationeerd in Rome, zoon van een ouderwetse communist, jong weduwnaar geworden door een schietpartij, gefascineerd door de werken van Caravaggio, en zo jong als hij is al wijs, gelaagd en gelouterd. Voorlopig is hij van alle hoofdpersonages die in deze stukjes de revue hebben gepasseerd het meest volledige.
Hewsons enige misstap in de reeks tot nog toe was het teleurstellende City of Fear, een nagenoeg plotloze emulatie van het ledige verschijnsel Dan Brown, compleet met de bekende, teleurstellende plotwending aan het eind dat de bad guys in werkelijkheid de good guys bleken te zijn en omgekeerd. Ik blijf positief: ik heb voor komende vakantiereisjes gelukkig nog deeltjes 9 en 10 in de reeks klaarliggen. Die móeten beter zijn. Hewson is, samen met de Siciliaan Andrea Camilleri, mijn favoriet.

Conor Fitzgerald, door critici wel eens de natuurlijke opvolger van Michael Dibdin genoemd (waar ik het niet mee eens ben: ik zou hem een opvolger van Dashiell Hammett of Ross Macdonald noemen…), schrijft over Commissario Alec Blume, een geboren Amerikaan uit Seattle die ook in Rome opereert. Zijn boeken zijn van alle hier genoemde het minst… hoe zal ik het zeggen… Italiaans. Akkoord, ze spelen in Italië, de handelende personen zijn (op de commissaris na) Italianen, de motieven en geschiedenissen achter de personages zijn Italiaans, de moord op Aldo Moro, een corrupte carabinieri-officier, alle Italiaanse clichés komen langs, maar toch, maar toch. Mutatis mutandis zou deze reeks ook in Parijs, Berlijn of Washington kunnen spelen. Het zijn goede boeken, daar niet van. Ze ontvouwen zich in een rustig tempo, zonder ook maar een moment te vervelen. Ze zijn heel goed geschreven in een heldere en krachtige stijl en ik lees ze met veel plezier, maar echt diep Italiaans, neen, zo voelen ze niet aan.
Het zijn typische “procedurele” policiers: van begin tot eind volgen we heel precies hoe een misdaad door de politie aangepakt en opgelost wordt. Actie wordt tot een minimum beperkt en de juridische en competitieve kant van misdaadbestrijding komen uitgebreid aan bod: welk bewijsmateriaal mag wel, welk juist niet gebruikt worden? Wiens jurisdictie ligt waar? Klassiek is dat de held door zijn eigen superieuren tegengewerkt wordt en dat er allerlei lijntjes lopen tussen politie, politiek en geboefte die er niet zouden mogen zijn. Maar de mafiabaas Innocente uit The Dogs of Rome zou net zo goed een Californische mafiabaas kunnen zijn, en Colonel Farinelli uit The Fatal Touch een Britse machtsmisbruiker en bedrieger uit Tinker Tailer Soldier Spy. Ook mankeert er hier en daar wel iets aan de psychologie: in het tweede deel duiken Blume en zijn DI het bed in, iets dat wel min of meer half aangekondigd was, maar dat weinig of geen psychologische onderbouwing krijgt. Desondanks: een gritty aanrader.

dinsdag 25 februari 2025

Cultuur snuiven

Nu we allebei met pensioen zijn, kan het grote cultuur snuiven beginnen.
Donderdag waren we in het LAM, het Lisse Art Museum, waar een aan voedsel gewijde tentoonstelling (foodart moet dat tegenwoordig natuurlijk heten) belangstellenden van alle leeftijden moest trekken. De meeste belangstellenden hadden grijs haar en begrepen niets van de hi-tech kaartjesmachine en dito kluisjes (ongenummerd, het publiek werd aangeraden met hun telefoon een foto van hun kluisje te maken).
Drie zalen gevuld met moderne kunst die op de een of andere manier een verbinding vormde met onze mondiale obsessie: eten. Reusachtige bonbons, aardewerken avocado’s, een danseres van suikerspin en een laatste avondmaal voor hoofdloze torso’s passeerden de revue, zonder verklarende kaartjes of zelfs maar de naam van een maker. Daarvoor moesten we bij de suppoosten zijn, die ten allen tijde bereid waren onze vraag met een tegenvraag te beantwoorden: ‘Welk materiaal is hiervoor gebruikt?’ ‘Wat denkt u zelf? Doe eens een gok.’
Ikzelf heb geen behoefte aan zaalwachters die mij popelen om mij te vertellen dat ik iets mooi moet vinden, of juist confrontatief. Ook ben ik niet vreselijk gevoelig voor de diepere vragen die aan veel van de getoonde kunst ten grondslag schijnen te liggen en die de tentoonstellingsbegeleiders ons stellen: ‘Wat vindt u, is het moreel houdbaar om onze planeet volledig leeg te eten en zo een dorre vlakte achter te laten?’ Gelukkig werd mij die vraag bespaard want ik zou uit louter balorigheid hebben geantwoord: ‘Ja, prima toch?’ Ik identificeer mezelf als een tikje blasé.
Het was druilerig weer, dus lang hebben we erna niet gewandeld. Een rondje om het breekbare kasteeltje De Keukenhof en een gefrituurde lunch in de eetboerderij en dat was dat. Op de terugweg Hillegom nog even in.

Foto: Wouter Schenk
Zaterdag togen we naar een kort concert van de Griekse pianiste Tania Giannouli in Haarlem. Na een uitverkocht concert in Brussel vorige week voor 800 mensen, speelde ze nu in de Haarlemse Artone Studio voor slechts 45 luisteraars (ook uitverkocht). Ik begreep dat dit een soort liefdewerk van haar was. De solopianomuziek was een één uur durende suite: een wisselend landschap dat gepresenteerd werd onder de brede noemer jazz, maar ik hoorde er eigenlijk maar heel weinig jazz in. Ik vond het eerder een soort fusion van pop, (post)modern klassiek, folk en beschaafde avant-garde. Interessante, soms bijna elektronisch klinkende omlijstingen op de prepared piano gingen over in welluidende en voorzichtig temperamentvolle melodieën die me meer aan Michael Nyman of Ludovico Einaudi deden denken dan aan Thelonious Monk of Lennie Tristano. Ik hoorde zelfs hints van Billy Joel of Elton John, maar dat zal stellig uitsluitend toeval geweest zijn. Het geheel was verrassend prettig om aan te horen.

De zondag erna was er een Sunday Market (is dat wat anders dan een zondagsmarkt?) in de Koepel, maar onderweg naar deze voormalige gevangenis moesten we eerst even een kaart posten, Daartoe sloegen we links af, omdat ik wist dat er een brievenbus ergens in het voormalige Drosteterrein moest zijn. Die hebben we uiteindelijk niet gevonden. Wel was dit een goede gelegenheid om een beetje te verdwalen in die rare wijk. Bij het plannen maken was het de bedoeling geweest om van dit terrein een soort uitbreiding van het centrum te maken, maar dat is geheel mislukt. Het wijkje ligt aan alle kanten totaal geïsoleerd van de rest van de stad: door het Spaarne, een drukke verkeersweg en het spoor Haarlem-Amsterdam en het industrieterrein Waarderpolder. Er is met de bouw en de diverse renovaties duidelijk luxueus uitgepakt, maar met het aanleggen van infrastructuur (fietsbruggen, een winkelcentrum, een wijkgebouw) is de knip angstvallig dicht gebleven. Het resultaat is een afgesloten dorp zonder voorzieningen midden in de stad, precies het omgekeerde dus van wat er beoogd werd. Het grote restaurant in het Droste branderijgebouw staat, na een hele serie vergeefse pogingen, nu al een aantal jaren begrijpelijkerwijs troosteloos leeg.
Sommige andere leeggekomen fabrieks- en nutsgebouwen zoals het Meterhuis en de Lichtfabriek zijn, een beetje volgens het industriële Berlijnse model, wel populaire plekken geworden in het Haarlemse uitgaansleven. Maar ook hier kom je niet zomaar per ongeluk - je moet er doelbewust naartoe willen.

Bron: Wikipedia. ChocOase is allang opgedoekt
Niet iedere renovatie trof me als gelukkig. Zo is de monumentale Droste branderij uit 1920 van architect J. J. van Noppen opgeknapt volgens de moderne archeologische regels: dat wat ontbreekt moet je niet willen herstellen in de oorspronkelijke stijl (waar de befaamde architect Pierre Cuypers tot in het extreme mee bezig was), maar integendeel contrasterend streng neutraal laten. Ik kan er niet met plezier naar kijken. Een mooi bakstenen muurtje is toch niet zo ingewikkeld? Het resultaat is natuurlijk een krachtig statement, maar wat hebben gewone mensen en eenvoudige bewoners nu aan krachtige statements? De ernaast liggende Droste silo is daarentegen wel weer heel geslaagd, maar van het oorspronkelijke gebouw is bar weinig overgebleven.

Na onze dwaaltocht hebben we de braderie in de Koepel uiteindelijk maar gelaten voor wat die was.

woensdag 19 februari 2025

Leesrapportje 13

Tom Vitale - Over de kook : de wereld rond en achter de schermen met Anthony Bourdain

Tom Vitale (links) met Anthony Bourdain
Dit is de vertaling van In the Weeds, een verslag geschreven door de regisseur en producer van Bourdains laatste succesvolle televisiereeks Parts Unknown. Een aantal hoogtepunten passeert de revue, en uiteraard de tragische zelfmoord van de rocker/chef/reiziger/junkie en het onvermogen van de nabestaanden om die te bevatten.
Bourdain wordt geschetst als een echt mens, met grote kracht en grote zwakten, afwisselend een aardige vriend, dan weer een gemene naarling. De ware persoon lijkt maar in weinig op de persona die ons via de televisie meeneemt naar al die exotische plaatsen op de wereld.
De getatoeëerde, met zekere gratie ouder wordende reiziger, met zijn stoere laarzen en zijn dominante mannelijkheid blijkt een tobber en een klager te zijn, ja zelfs iemand die uitstekend kan zeuren. Iemand die vaak kwaadaardig en verongelijkt is, maar net zo vaak edel en genereus.
Dat hij al een aantal malen depressief was wist niet iedereen, zodat het bericht van zijn zelfmoord in Parijs als een volslagen verrassing kwam voor zelfs zijn naaste vrienden. De ontrouw van zijn nieuwe vriendin Asia Argento lijkt hem het laatste tikje gegeven te hebben. Maar wie weet wat voor gruwelen zich hebben afgespeeld achter dat barse, hoge voorhoofd van hem?

Dan Jones - The Templars

Dan Jones
Voor de verandering heb ik maar eens weer een geschiedenisboek ter hand genomen. Gezien de achternaam van de schrijver en zijn specialisme (Middeleeuwse geschiedenis en Kruistochten) dacht ik dat hij misschien een zoon kon zijn van Monty Pythons Terry Jones, die immers ook historicus was en zelfs een televisieserie heeft gemaakt over diezelfde Kruistochten, maar dat bleek niet zo te zijn.
Op het omslag belooft dit boek heel wat: “Triumphant. As addictive as a page-turning novel.” Die belofte wordt niet waargemaakt, maar dat is de auteur nauwelijks aan te rekenen. De waarheid is dat de beschreven geschiedenis (1100-1310) een aaneenschakeling is van feodale heersers, vestingen en veldslagen. Er is wel getracht om het boek te verlevendigen, maar dat is, puur door het onderwerp niet overal gelukt. Sommige prominente karakters hebben wel een beetje psychologische invulling gekregen, maar lang niet alle. Dat zal beslist met de beschikbaarheid van historische bronnen te maken hebben.
Het blijft allemaal een beetje een dorre opsomming, alle lovende kreten op het voorblad ten spijt.
Hoe een zo machtige multinational als de Tempeliers in zo korte tijd heeft kunnen ontstaan wordt niet helemaal uitgelegd. Zoals het er nu staat lijkt het haast alsof de tijd er rijp voor was, dat een dergelijke organisatie noodzakelijk was in het gegeven tijdgewricht. Alle betrokken vorsten en kerkelijke machthebbers waren vanaf het begin bereid om aanzienlijke sommen gelds, stukken land en onroerend goed weg te schenken aan de prille organisatie en al twintig jaar na zijn stichting is de Orde van de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomo een niet meer weg te cijferen machtsfactor in het Midden-Oosten. De van oorsprong Cisterciënzer orde beheert bankzaken, infrastructuur, diplomatie en politiek in het gebied en beschikt daarbij over een eliteleger met voorbeeldige discipline. Twee eeuwen lang volgen er grote militaire nederlagen en overwinningen. Tijdens de jaren van militair verval gaat de orde zich langzamerhand meer toeleggen op de civiele nevenzaken: het bankwezen en de politiek.
Het gewelddadige einde van de orde, dat me op voorhand meer interesseerde dan die vermoeiende, eindeloze, monotone reeks veldslagen en slachtpartijen wordt helaas maar heel summier beschreven. En dat is jammer, want juist hier lees ik een aantal dingen die ik niet wist, en die mijn beeld behoorlijk bij hebben gesteld.
Ik had bijvoorbeeld altijd gedacht dat de laatste Meester van de Tempeliers, Jacques de Molay, een heldhaftige figuur was, maar Jones schetst hem als een zwakke, kleingeestige opportunist. Ook had ik altijd gedacht dat Philips IV en Clemens V samen de orde vernietigd hebben, maar in werkelijkheid was de paus een ondergeschikte figuur naast de koning, die geheel zelf verantwoordelijk was voor de demonisering van de Tempeliers. Een studie van hedendaags populisme zou Philips IV als prototype kunnen beschouwen. Lees in plaats van Tempeliers: Joden of Marokkanen of zelfs pedofielen en je herkent onmiddellijk de onderliggende mechanismen. Philips IV was het om de bezittingen van de Tempeliers te doen, maar - en dat heeft de paus dan wel weer handig gedaan - die gingen uiteindelijk grotendeels naar de kerk.
Het boeiende einde was te summier, niet uitgewerkt genoeg om het boek te redden.

Martin Bril - Heimwee naar Nederland

Martin Bril
Dit boek trof ik aan in één van de straatkastjes hier in de buurt: een bundel impressies van plekjes in Nederland. De term “impressies” is hier wel heel goed van toepassing, want Brils stijl in dit boek is een ijzig volgehouden, gortdroog impressionisme. Hij beschrijft de plekken waar hij is door details uit te lichten en te vergroten (een reclamebord, een opgevangen flard van een gesprek, een geur van zuurkool) zonder de omringende decors in te vullen. Dat gaat snel een beetje monotoon worden, zodat ik het boek na een kleine honderd bladzijden dichtklapte. Niet omdat het boek me nu zo ergerde, maar meer omdat ik er mijn belangstelling voor verloren had.
Een heel opvallend stijlmiddel dat hij in zijn stukjes heeft toegepast is de extreem korte alinea, om een micro-schokmomentje teweeg te brengen. Iedere pagina kende er wel minstens een.
Ze werden voorspelbaar.
Dus ik ga het boek weer terugleggen, hetzij in de Johannes de Breukstraat, hetzij in de Floresstraat. Ik zal wel zien…

Iain Pears - Arcadia

Iain Pears

Ik leerde Iain Pears kennen als de schrijver van een lichtvoetige mystery-reeks over de kunsthistoricus Jonathan Argyll en zijn charmante vriendin Flavia Di Stefano. In zeven boeken, gepubliceerd tussen 1991 en 2000 volgen we het tweetal tijdens het oplossen van allengs ingewikkelder misdaden die altijd een kunsthistorisch aspect hebben: een vervalsing, een diefstal, een moord op een louche kunsthandelaar, etc. Na die zeven deeltjes had Pears daar blijkbaar genoeg van en begon hij zijn horizon te verwijden. Nog steeds waren zijn romans, zoals Stone’s Fall of An Instance of the Fingerpost wel te categoriseren als mystery, maar nu met een zeer gulle portie postmodernisme. Een misdaad (of was het wel een misdaad?) werd, via getuigenissen en belichting vanuit telkens veranderend perspectief, wel of niet opgelost en de lezer bleef achter met een onbestemd gevoel. Ik bespeur verwantschap met de Spaanse schrijver Perez-Reverte.
Zijn recentste boek Arcadia dateert alweer van 2015 en is nog ambitieuzer. Bij dit boek wordt een app geleverd die de diverse verhaallijnen interactief moet maken, zodat de lezer zijn eigen roman schijnt te kunnen samenstellen. In een roman over parallelle werelden en geschiedenissen kan zoiets, veronderstel ik, wel een verrijking zijn maar ik heb toch maar geen gebruik gemaakt van die app, hoewel ik hem wel gedownload heb. Het boek, zoals gedrukt, is volmaakt te lezen.
Kort samengevat komt de plot hierop neer: in het Oxford van de zestiger jaren probeert Professor Henry Lytten een fantasyroman te schrijven over een tegenwereld, genaamd Anterworld, een roman die het werk van Tolkien of C.S. Lewis moet doen vergeten. Hij neemt zijn buurmeisje Rosie in vertrouwen. Zij ontdekt in zijn kelder een door Angela Meerson, een tijdreizigster uit de toekomst, achtergelaten dimensiepoortje en daarachter treft ze een arcadisch land aan waar verhalenvertellers vereerd worden. Haar avonturen brengen haar in contact met een  excentrieke  psychomathematicus wiens werk alle betrokken levens en werelden beslissend kan beïnvloeden. Enzovoort. En zo verder. Vele verhaallijnen dansen een complexe dans met elkaar.
De lichte schrijfstijl van Pears maakt dat je bijna niet boos kunt worden op het boek. Hij zorgt er goed voor dat de draden nooit te complex worden. Wat overblijft is een young adult boek voor volwassenen.





vrijdag 7 februari 2025

De Assen experience

Voor het eerste uitstapje na de rampzalig verlopen trip door de Ardennen en de Eifel die in het ziekenhuis geëindigd was, togen we naar het rustige en weinig ambitieuze Assen. We hadden kaartjes besteld voor een midweeks bezoek aan het Drents Museum en verder zouden we wel zien. Daar staken een paar boefjes een stokje voor. Museum dicht! Anderhalf uur voor de terugreis kwam het er alsnog van.

Een politieauto stond geparkeerd naast de ingang. Een complete, zeer vriendelijke Roemeense cameraploeg liep onderzoekend rond. Journalisten van RTV Drenthe en de NRC, een cameraploeg van het journaal, iedereen was er, die vrijdagmorgen. Om tien uur ging het Drents Museum weer open na de spectaculaire maar nogal plebejische kunstroof van een paar dagen ervoor. Een grote klas voornamelijk in het zwart geklede kinderen baande zich een weg door het ingenieuze gebouw als een horde gazellen op de vlucht, uiteindelijk met straffe hand bijeen gedreven door een strenge en ervaren leidsvrouw. Wij besloten meteen onze eigen weg te zoeken en de consternatie zoveel mogelijk te vermijden. Dat lukte maar zeer ten dele. Halverwege, op de vlucht voor de kinderen, werden we ontdekt door een dame van NRC op zoek naar human interest. Jenet zag haar gevoelens in de zaterdageditie verwoord. Ikzelf had me schielijk teruggetrokken.
Het Drents Museum, regionaal museum voor kunst, cultuur en geschiedenis, heeft besloten zijn collectie aan te bieden via een interactief circuit, waar animaties en geluidsbandjes de bezoeker bijstaan in hun speurtocht naar het wezen van Drenthe. Dit is hoe het museum deze experience getiteld Labyrinthia zelf aankondigt: “Dwaal door ons historische gebouwencomplex en beleef de museumcollectie op spectaculaire wijze. Hier komen de iconische verhalen van Drenthe tot leven op een unieke manier. In de vijftien zalen valt van alles te beleven voor alle leeftijden. In Labyrinthia mag je kijken met je handen, ruik je de verf van de Noordelijke Figuratieven en voel je aan scherven uit de tijd van de hunebedbouwers. Leer de technieken van de mammoetjagers, poseer met de sieraden van de Prinses van Zweeloo of dans op een boerenbruiloft in de 19de eeuw. In elke zaal stap je een totaal andere wereld binnen en sta je midden in het verhaal.” 

De lezer begrijpt, zoiets lieten we ons geen twee keer vertellen en terwijl ik gekleed in een kapokken boerenkiel als een razende de horlepiep aan het dansen was voelde ik mijn waardigheid wegvloeien als een ondiepe plas van tranen. Wanneer men in het museumwezen iets “voor alle leeftijden” noemt, bedoelt men “voor kinderen”. Nee, deze benadering werkte niet voor ons, waarna we ons nog nadrukkelijker buiten het verhaal plaatsten.

Foto: Siese Veenstra
Op zich is de titel Labyrithia goed gekozen want het complex van gebouwen waar alles tentoongesteld wordt is inderdaad een waar doolhof. Diverse voormalige ambts- en kloostergebouwen uit zes eeuwen, hier doorgebroken en elders juist dichtgemetseld, gemoderniseerd en van een serieuze nieuwbouw voorzien die zich grotendeels onder de grond bevond, zorgden ervoor dat ik op zeker moment niet honderd procent zeker was waar ik me bevond ten opzichte van de uitgang. In elke gang trof men kamertjes aan met een thema. We zagen in de zelfportrettenzaal een schilderij van Henk Helmantel dat niet zo mooi was als zijn befaamde stillevens. Verderop vonden we een zaal met twee prulletjes van Vincent van Gogh in een zee van lichtgevende korenaren. Eén zaal was gevuld met veenlijken en -offers. Ook konden we met een speer een mammoet doden en in een scheepje door de afgegraven turfgebieden dobberen.

De nadruk leek voor een aanzienlijk deel te liggen op de negentiende eeuw en als zodanig ervoer ik het museum bijna als een voortzetting van het gevangenismuseum te Veenhuizen dat we de dag tevoren hadden bezocht. Ook hier moesten we weer een soort experience ondergaan, in plaats van een tentoonstelling, en ook hier heerste weer de educatief bedoelde anekdotiek die de collectie begrijpelijk moest maken voor Generatie Z. Bekende Nederlanders vertelden over hun ongelukkige voorouders die ooit gast waren in deze Kolonie van Weldadigheid. We volgden vier hedendaagse veroordeelden van hun arrestatie tot hun reclassering (of in één geval hun zelfmoord), we mochten ervaren hoe zwaar een blok aan het been of de boeien om de polsen waren en passeerden slapende gevangenen van paspopmateriaal in hun ongemakkelijk ogende slaapzakken. Het was uitermate rustig in het gebouw.

Het complex is gevestigd in wat ooit, in tijden voor klimaatverwarming Drents Siberië genoemd werd en de omgeving deed bepaald koud en eenzaam aan. Het leek het eind van de wereld. Als we iets verder waren doorgereden waren we gegarandeerd van de Aarde afgerold, met auto en al. Om een beetje warmte terug te vinden, nuttigden we de avondmaaltijd in een Portugees restaurant, waar aan een tafeltje naast me een evenbeeld zat van Ger, een veel te vroeg overleden vriend.