Alastair Brotchie -
Alfred Jarry, a Pataphysical Life

Deze biografie geschreven door de in januari 2023
overleden uitgever en kenner van surrealisme en dadaïsme Alastair Brotchie
schetst het leven van een zeer bijzondere man, iemand die weigerde in welk
stramien dan ook mee te lopen.
Ik ben altijd een beetje huiverig geweest omtrent Jarry’s
biografie, want willens en wetens je leven verwoesten als “kunstproject” stuit
me zozeer tegen de borst dat het me diep deprimeert. En dat was, zo was me
verteld door Roger Shattuck en door Gerrit Komrij, wat Jarry gedaan heeft: uit
‘patafysische overwegingen zichzelf versneld doden door een combinatie van
absint en ether.
Van alle vreemde, onaangepaste, onbegrijpelijke,
tragische of ronduit gestoorde kunstenaars die mijn culturele pad hebben
gekruist, scoort Alfred Jarry in vele opzichten zeer hoog. In de slechts 34
jaar van zijn leven werd hij langzaam maar zeker zelf een fictieve persoon, een
verzonnen figuur. Al op de middelbare school, waar hij trouwens een goede, zij
het nogal onhandelbare leerling was, begon hij aan wat naderhand zijn
leven(swerk) zou worden: Père Ubu, de wrede, domme, machtige verzinnebeelding
van de mens en zijn aangeboren kwaad. Hoewel Jarry in feite geen
toneelschrijver was, zal hij bij de meeste mensen toch voornamelijk zo bekend
geworden zijn. Ikzelf heb meer met zijn romans, maar ook de toneelwerken heb ik
met interesse en plezier gelezen.

De Ubu-cyclus, bestaande uit “Ubu roi”, “Ubu cocu” en Ubu
enchaîné” vormt de mal waarnaar Jarry zijn persoonlijk leven heeft vormgegeven.
Hij veranderde steeds meer in Pa Ubu, de dikke, kinderlijk boosaardige, volgens
zijn basale, dierlijke driften levende hoofdpersoon van deze toneelstukken.
Aldus werd Jarry zelf een freak, en naarmate hij ouder werd steeds meer. Zijn
toneelstukken waren oorspronkelijk geschreven voor het marionettentheater, en
dus waren zijn hoofdpersonen als marionetten: houterig, mechanisch. Jarry begon
zich allengs ook als een submenselijke marionet te gedragen. Hij ontwikkelde
een manier van spreken die als een automaton klonk. Iedere lettergreep werd met
gelijke nadruk uitgesproken, zelfs de stemloze.
Als ultieme uiting van zijn artistieke programma, pleegde
hij langzaam maar zeer doelbewust zelfmoord middels absinth en ether. De dood
zou de bekroning worden van zijn bestaan als literatuur, als fictie.
Maar ho! Wacht eens even.
Dit boven geschetste beeld dat wij hebben van Jarry, is
grotendeels gecreëerd door een toen 35-jarige Amerikaan, Roger Shattuck, die in
1958 met The Banquet Years een
portret van de schrijver gaf, dat sedertdien als een soort evangelie is gaan
gelden. In dat portret figureert de schrijver als iemand die van zijn eigen
leven een kunstwerk moest maken, hij kon niet anders, en die uiteindelijk zijn
eigen dood als ultieme poëzie presenteerde. Ik denk dat dat beeld fout is.
Niemand is tot een dergelijke zelfdestructie in staat, louter om een kunstwerk
te worden. Volgens mij is de werkelijkheid prozaïscher: Jarry was een
straatarme alcoholist en ether-snuiver. Hij heeft zich de dood ingejaagd door
zijn consumptie. Zonder doel, zonder plan. Dat Shattuck graag een diepere zin
in Jarry’s lijdensweg wilde zien, komt misschien door zijn leeftijd ten tijde van
het schrijven van The Banquet Years:
even oud als Jarry zelf. Hij was een romantische biograaf.
Ik ben nu 68. Toen Jarry stierf, was hij ruim dertig jaar
jonger dan ik nu ben. Ik heb geen behoefte aan verwarrende romantiek. Dat zijn
grootste talent dat was van de roes, iets waarvoor ik nu juist volstrekt geen
talent heb, betekent nog niet dat ik geloof dat hij zijn leven en dood
welbewust als literaire gebeurtenis plande. Ik kan me vergissen. Misschien is
Jarry gewoon te groot voor mij.
In mijn Wanderjahren heb ik vrijwel alles van Jarry
gelezen dat beschikbaar was (in Nederlandse, Duitse of Engelse vertalingen liefst,
want mijn Frans is, zoals eerder reeds verklaard, niet fantastisch). Daarna
heb ik hem een paar decennia in de boekenkast laten staan, maar sinds een paar
maanden ben ik weer in zijn ban. Deze vreemde, Franse schrijver, werkend in het
grensgebied van symbolisme en surrealisme, en aldus deze beide stromingen
eigenlijk her- en pre-definiërend door overdrijving, deze bizarre eeuwwisselaar,
die in de jaren 70 diep in mijn huid is gekropen, wil er sindsdien blijkbaar
ook niet meer uit. Hij zit in me, ik kan er niet omheen.
Dit boek van Brotchie heeft dat beeld, dat vooral door Komrij en
Shattuck gevormd werd, aanzienlijk bijgesteld: het blijkt dat Jarry ook gewoon
ziek was, hij leed aan tuberculose. Dat maakt het in mijn ogen in ieder geval
minder erg, hoewel hij zonder die ziekte ongetwijfeld ook niet veel langer doorgeleefd
zou hebben. Hij dronk zich dagelijks volledig klem. Toen hij, net 34, stierf
was hij een totale invalide.
 |
Alastair Brotchie aan de slag |
De persona van Père Ubu die hij aannam ontstond al op de
middelbare school, en was niet eens zijn eigen vondst. Hij sloot zich aan bij
een paar andere voorlijke kinderen die de avonturen beschreven van leraar
Hébert en eigende zich de persona toe.
Zonder twijfel was hij publiekelijk de meest extreme
persoon die men zich maar kan indenken. Al zijn gewoontes waren bizar, van zijn
dieet tot aan zijn verhouding met vrienden, vriendinnen en kennissen. Hij joeg
zijn erfenis erdoorheen middels twee afleveringen van een tot mislukken gedoemd
tijdschrift. Buiten zijn schuld om waren zijn woningen volstrekt eigenaardig.
Alleen zijn hobby’s wekken voor onze moderne ogen een min of meer normale
indruk. Hij was namelijk een fanatiek fietser, roeier en visser. Hij leefde
trouwens van wat hij ving.
Wat vooral opvalt in deze biografie is dat Jarry in diepste wezen een aardig iemand was. Gul met zijn weinige middelen, goed met
kinderen, een zachtaardige man achter een masker van schandalen. Een kwetsbare
jongen, gedoemd zoals Baudelaire of Rimbaud gedoemd waren. Als het gaat om strikt aan
zichzelf refererende dwarsheid, zou ik van de deze laatste jaren door mij gelezen gebiografeerden
als eerste Alfred Jarry noemen. Hij was principieel dwars: als iets normaal kon
of raar, deed hij het uit overtuiging raar. Dat is deels ook de grondslag van
zijn 'patafysica. Ook was hij rotsvast overtuigd van zichzelf. Toch lijkt hij
me tevens de warmste, de aardigste, de minst egoïstische. Niet goed bij het
hoofd misschien, maar altruïstisch en tragisch.
Roger Shattuck - The
Banquet Years
 |
Roger Shattuck |
Dit was het boek dat me lang geleden bij eerste lezing
mateloos deprimeerde. En dat kwam voornamelijk door de beknopte levensloop van
Alfred Jarry zoals die in dit uit vier onderwerpen bestaande werk geschetst is.
Bij herlezing had ik het herziene beeld voor ogen zoals
dat door Brotchie gecorrigeerd is en met die correctie kon ik het verhaal wel
aan.
De andere drie kunstenaars die behandeld worden zijn
Eric Satie, Rousseau le Douanier en Guillaume Apollinaire. Vier dwarsliggers
dus, die de Franse cultuur in de periode 1885-1914 flink hebben omgewoeld. De
ondertitel zegt het al: The Origins of the Avant-Garde in France, 1885 to
World War.
Rousseau en Jarry waren bekenden van elkaar, Satie bleef
een eenling en Apollinaire ontwikkelde zich tot een soort van alles
overkoepelende impresario.
Uiteindelijk bleek het toch wel een fijn en informatief
boek, dat nu na deze recente herlezing vermoedelijk pas door mijn executeur testamentair weer ter hand
genomen zal worden.
Guillaume Apollinaire -
Ketterpaus & Cie & Guillaume Apollinaire -
De vermoorde dichter
Shattucks boek was inspirerend genoeg om de twee verhalenbundels
van Wilhelm Albert Włodzimierz Apolinary Kostrowicki, in een Nederlandse
vertaling door Rein Bloem uitgegeven bij Querido weer eens uit de kast te
halen.
Dit zijn vreemde boeken. Apollinaire was van alles, een cultuurpaus, een theoreticus, een proza- en poëzieschrijver, een impresario, maar
een fijnzinnige romanticus was hij niet. Zijn verhalen komen dan ook lapidair
over: een beetje hard, ietwat bonkerig. Het ging hem duidelijk meer om de
ideeën dan om het gevoel. Veel verhalen gaan over de godsdiensten en het is
duidelijk dat een surrealist (een term trouwens bedacht door Apollinaire) hoe dan ook een
ketter moet zijn.
Flarden van humor en gevoel zijn wel aan te treffen, maar
alles bij elkaar naar mijn smaak net iets te onderkoeld allemaal. Of kil, om
een preciezere term te gebruiken.