dinsdag 27 september 2011

Vakantieboeken 2011

Arturo Pérez-Reverte neemt terecht het genre van de complotpuzzelthriller niet zo serieus. Dat komt denk ik voor een groot deel doordat hij eigenlijk van een wat hoger niveau is dan de echte Dan Brown-achtigen. Ook is hij in een bepaald opzicht een post-moderne thrillerschrijver. Daar kom ik nog op terug.
Ik had al eens (in een Engelse vertaling, want mijn Spaans is niet toereikend) The Flanders Panel gelezen. Een boek dat van de lezers heel wat kennis vereiste, aangezien de illustraties, compleet met aanwijzingen, uit schaakdiagrammen bestonden. Wie geen brood had gegeten van retrograde-analyse (precies!) kon niet echt meedoen met het boek.
Deze keer had ik, mede omdat hij deels in mijn vakantiebestemming speelde, zijn thriller The Club Dumas meegenomen, uit 1993. Een thriller die speelt in de wereld van de bibliofilie, een wereld die mij, na een korte carrière in het antiquariatenwezen, ook niet vreemd is.
Eigenlijk, om precies te zijn, zijn het twee thrillers in één band, want twee verhaallijnen blijken ongemerkt door elkaar heen te lopen. Enerzijds gaat het om D’Artagnan en de drie musketiers en een hoofdstuk in manuscript van Alexandre Dumas, anderzijds om een in 1666 gepubliceerd toverboek dat met medewerking van de Duivel zou zijn geschreven. Dat de twee verhaallijnen uiteindelijk helemaal niets met elkaar te maken blijken te hebben, wordt pas heel laat in het verhaal duidelijk. Pérez-Reverte heeft een goede grap met ons uitgehaald. Op review-sites op het internet huilen de echte afficionado’s van het genre grote, verontwaardigde tranen: ze houden er niet van om in de maling genomen te worden (daarover meer in een bespreking van mijn derde en vierde vakantieboek). The Club Dumas, aldus deze boze mensen, is een prul, want de schrijver is totaal meta en post-modern: zijn boek is, als parodie op het genre van de thriller, in de vorm gegoten van een thriller, met een driedubbele bodem die verhult dat er niets achter steekt. Des auteurs spottende lach wordt steeds scheller en vernederender.
Om aan de schraalheid van het genre en de één-dimensionaliteit van de standaardheld te ontsnappen, heeft de auteur zijn hoofdpersoon voorzien van een veelheid van dimensies. Een overvloed. Een waar tsunami’tje.
Lucas Corso is bepaald geen flat-character geworden.
Niet dat hij daardoor ineens echt tot leven komt, dat niet: daarvoor zijn de zijvakjes en achterdeurtjes in zijn karakter nu juist weer te overvloedig en tegenstrijdig geworden. De Spanjaard drinkt uitsluitend oude Bols uit stenen kruikjes, is keihard, sarcastisch, melancholiek, stoer, brildragend, zelfkants, heeft een heel arsenaal aan valse gezichtsuitdrukkingen, is extreem belezen, lelijk maar sexy, voelt zich thuis in alle soorten boekgeschiedkundige efemera, is ruw, lief, naar, kwetsbaar en onkwetsbaar. Hij wankelt gedurende de hele roman onder het gewicht dat hij moet torsen van de vele dimensies. In de film naar de satanische helft van het boek wordt hij door Johnnie Depp gespeeld.
En ondanks alles: een leuk boek, deels een mislukking, deels een opzettelijke mislukking, maar overwegend een geslaagde poets die de lezer wordt gebakken. Het einde is in zoverre teleurstellend dat van ons wordt verwacht Satan te aanvaarden als een werkelijk bestaande entiteit. Een hoofdzonde, vind ik, in een genre dat het moet hebben van logica, materialisme en eerlijke puzzels. In het genre van de complotpuzzelthriller is een Deus ex Machina ten strengste verboden. Daarover later meer.

 Van round characters heeft Dan Brown in ieder geval geen last. Zijn personages zijn zo flat, dat ze onder de deur door kunnen. Voeg daar bij dat hij schrijft met een bezemsteel als pen, en we kunnen zijn boek Digital Fortress meteen als alhier behandeld beschouwen. Het meest geheimzinnige aan Brown is wat mij betreft dat er meer dan zeven mensen zijn die hem een goede schrijver vinden.
Vorig jaar had ik naar Samos meegenomen het debuut van Michael Byrnes, The Sacred Bones. Ik was aangenaam verrast door het boek, dat weliswaar een onwaarschijnlijke plot had, met theologie en genetica en extreem geweld, maar dat wel behoorlijk goed geschreven was, met veel interessante research, en dat te snel afgelopen was. Direct na thuiskomst had ik het vervolg besteld, The Sacred Blood, en dat zat dit jaar in de koffer voor de Costa Lisboa. Dit boek was een zware teleurstelling.


Mocht ik na het eerste deel nog de hoop koesteren dat alle bovennatuurlijkheid (vrouw geneest in een oogwenk van botkanker, na ingespoten te zijn met het aan de botten van Jezus Christus onttrokken DNA) op een misleiding berustte, en dat alles in het tweede deel verklaard zou worden, dan werd die hoop in dit deel grondig de bodem ingeslagen. Niet alleen is de vrouw, eenmaal met het DNA van de Messias ingespoten, plotsklaps genezen, ze blijkt nu zelf diens genezende krachten te hebben overgenomen. Ook is zij als enige (ex?-)sterveling in staat zonder vreselijke brandwonden op te lopen, de Arke des Verbonds aan te raken, die door een orthodox Joodse rabbi als een soort kernbom ingezet wordt om het Islamitische gedeelte van Jeruzalem te vernietigen en aldus… Genoeg! Weg met dit boek. Geen Christian fiction in mijn leven, die verachtelijkste van alle ficties! Waar Pérez-Reverte een fraaie poets bakt, speelt Byrnes ordinair vals.

Iemand die zeer wisselende kwaliteit aflevert, is Steve Berry. Meestal doen zijn verhalen nogal simpel aan, met veel saai geschiet op altijd dezelfde soort plaatsen (u weet wel: kerken, kloosters, musea na sluitingstijd).

Met The Third Secret probeert hij eens iets heel anders. Pope-fiction moeten we het genre maar noemen, net als The Last Pope (O último Papa) van de Portugees Luís Miguel Rocha.
De plot is draaddun: in 2000 heeft de Paus het derde visioen onthuld van de befaamde Mariaverschijning in 1917 in Fatima, maar in de roman wordt gespeculeerd dat hij daarbij niet alles heeft prijsgegeven, een tweede bladzijde, die te gevaarlijk was voor de Katholieke kerk, was opzettelijk achtergehouden. De rest van de roman gaat vervolgens over de diverse intriges binnen en buiten het Vaticaan om te voorkomen dat het geheim onthuld wordt. Hoofdpersoon is een Amerikaanse priester die met zijn Roemeense vriendin allerlei avonturen beleeft. De boef vermoordt de Roemeense vertaler van het derde geheim, de Paus sterft door zelfmoord, de boef wordt vervolgens Paus, maar wordt uiteindelijk gedwongen zelfmoord te plegen of de nor in te gaan. Dit alles tegen de (in het boek verder niet uitgewerkte) achtergrond van de 12e-eeuwse profetieën van St. Malachy omtrent de laatste Paus.
En wat was nu dan toch dat vreselijke derde geheim? Aan het eind wordt het onthuld: dat Maria tijdens haar verschijning had gezegd dat het priestercelibaat niet deugt, dat priesters seks moeten kunnen hebben, dat er niets mis is met homoseksualiteit en ook dat abortus geen probleem mag zijn voor de ware Christen. Voor de beschaafde wereld allemaal gepasseerde stations, zou ik zo zeggen. Mij vervulde het met een zekere gêne.
Voor Berry’s doen goed geschreven, dit boek, maar totaal onpruimbaar vanwege de pretentieuze fopperij. Hier is een ex-katholiek met een eigen agenda aan het woord! Wat een teleurstelling. Ik hoop dat zijn volgende boek weer gewoon een niemendalletje zal zijn.
Ik heb trouwens tijdens mijn vakantie ook andersoortige boeken gelezen. Daarover later misschien meer.

1 opmerking:

  1. Ik begrijp nu beter waarom ik The Club Dumas zo’n fijn boek vond… Raak zijn je typeringen, die we gerust een ‘analyse’ mogen noemen, Roberto!

    BeantwoordenVerwijderen