
Ook ontgaat mij de schoonheid van
het winterlandschap, zo helemaal ontdaan van kleur en met een brutaal soort contrast. Ik kan me
voorstellen dat een besneeuwd Caspar David Friedrich-achtig berglandschap een
zekere vage, “ahnbare”, romantische charme kan overdragen (al ben ik gewoon om in
zo’n geval Willem Kloos uit verband te citeren, die zei: ‘Zo’n landschap, ik vind het wel aardig
hoor, maar ik moet er wel iets te drinken bij hebben’)
Nee, geef mij het rood van de
klaproos, het oker en violet van de irissen, of de duizend tinten paars en roze
van de digitalis.
Maar goed, dit allemaal
daargelaten, moet me wel van het hart hoezeer de huidige mens geleerd
heeft, ver van de natuur af te staan.
We hadden gisteren, las ik in de
krant, last van “hevige sneeuwval”, die het hele land platgelegd heeft. Nu ben
ik geen deskundige, maar is vijf centimeter sneeuw echt al hevig? Bij hevig
denk ik eerder aan dertig tot vijftig centimeter, dit was toch slechts een
buitje?

Een auto deed het en in een noodgeval kon de eigenaar hem repareren zonder eerst een inhaalcursus electronica van een half jaar te hoeven volgen.
Ik hoor u zeggen: ‘Ja hoor, opa. We hadden het wel wat origineler verwacht. Vroeger was alles beter, hè Dwarse?’ Hmpf. Niet aardig. Maar hoe dan ook...

Niet de sneeuwval is hevig, maar de reactie van al onze fraaie uitvindingen erop is hysterisch en overtrokken.
En omdat al die prachtige
technische apparaten niet ontworpen zijn voor normaal winterweer, is normaal
winterweer als vanzelf op de schaal afgegleden naar “extreem”. En de mens is vervolgens
weer slaafs genoeg om onmiddellijk te geloven in de nieuwe fabels en hem is geleerd
om dit doodnormale winterweer, vast en zeker met de oprechtste gevoelens, te
ervaren als extreem. Wij maken de machines die ons omvormen. Met de machines
mee, veranderen we allemaal in mietjes.