Ik weet ik heb mijn jeugd te vaak gezien
(Deze liedtekst heb ik tien jaar geleden naar aanleiding van de dood van Lennaert Nijgh voor mijn zingende vriend Jan-Paul geschreven, die er onmiddellijk prachtige muziek bij heeft gecomponeerd.)
als iets dat altijd met me mee zou groeien,
dat radeloos beroerd kon zijn misschien,
dat levenslang daar was, zonder vermoeien.
Ik wist dat zij kon grienen van verdriet,
en dat zij soms van hoge koorts kon gloeien,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.
Een deel van wat je wordt komt als een gift,
een boek, wat liederen, en wat gebaren.
Alsof een fijne kam het leven zift
en weet wat nodig is om te bewaren.
Na meer dan tweeëntwintig levensjaren
is dat vooral wat rest in mijn vergiet.
Ze zat wel vol met littekens en blaren,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.
Mijn kinderen zijn zo oud nu als mijn jeugd,
en hebben net hun eigen jeugd gevonden.
Ze zijn er blij mee en dat doet me deugd.
Het lot heeft iemand als mijn gids gezonden.
't Is goed met hem zo hecht te zijn verbonden:
die dichter en zijn jonge, wijze lied.
Ze had natuurlijk altijd wel wat wonden,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.
Principes leg ik langzaam naast me neer:
ik laat me steeds meer door gevoelens leiden:
een kind onder een dikke laag meneer.
Geen mens wil immers van zijn jeugd ooit scheiden
met zoveel ouderdom nog in het verschiet.
Ik wist dat zij verschrikkelijk kon lijden,
maar dat mijn jeugd kon sterven wist ik niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten