Ik zag het meteen. Geen halve seconde van
twijfel, geen vaag zoeken naar wat het nu precies was… Wham! Autovrij! Kun je
nagaan hoe lang ik niet in Florence geweest was, dat ik niet eens wist dat ze
het centrum ervan autovrij gemaakt hadden!
Mijn
eerste reactie was: ‘Geweldig! Eindelijk! Hoera!’ Als u niet van uitroeptekens
houdt, lees gerust verder: dit waren ze zo’n beetje.
In
mijn herinnering was het centrum van Florence een levensgevaarlijke plek, waar
auto- taxi- en busverkeer in een verbitterde veroveringsstrijd gewikkeld waren
om hun deel en liefst meer dan hun deel van het beperkte straatoppervlak van de
middeleeuwse stad voor zich op te eisen. Voetgangers waren daarbij geen partij
en dienden zich niet met de twisten der kolossen te bemoeien. Eén keer, zo
herinner ik me, liep ik over het trottoir dichter bij de winkelpuien dan bij de
weg, toen er een hitsig Italiaans autootje recht op me af vloog. Hoppa met de
linker voorband omhoog, bijsturen, dan de rechter en enigszins zwevend volgde
het kontje alras. Door de scheefheid van de manoeuvre was het Fiatje, een flink
deel van zijn snelheid achtergelaten in de trottoir-rand, wel van zijn koers
afgeraakt en met enige tegenzin boorde het voertuig zich ten slotte in een
lantarenpaal naast me, maar mijn hart is die dag niet meer helemaal rustig
geworden. Dat was vijfentwintig jaar geleden. Tijden veranderen.
Hoera,
dus. Eindelijk autovrij. Ik wilde meteen de pleinen en straten in bezit nemen,
de stad voor me opeisen.
Maar
al snel viel me op dat door de verandering het karakter van de stad, en niet
eens zo subtiel, aan het veranderen was. Waar vroeger pretentieloze
ontbijtbarretjes voor de werkende bevolking gevestigd waren, konden de modieus
geklede Japanse yuppies nu hun vruchtendrankjes en bagels nuttigen. Morsige
antiquariaatjes hadden plaats gemaakt voor leerwinkels, duurder en chiquer dan die
in de P.C. Hooftstraat. Geen autobus te bekennen, maar toch, maar toch. Ik voelde
me niet veilig.
Het
begon te regenen, eerst zachtjes, allengs wat harder. De kinderhoofdjes
glinsterden en uit alle hoeken en gaten schoten Roma vrouwen tevoorschijn die
prullige parapluutjes te koop aanboden voor 3 euro per stuk. De stad baadde in
een goudgeel kunstlicht van vele strategisch geplaatste schijnwerpers. Er was geen
enkele kruidenier te bekennen. Wel heel veel winkeltjes met waanzinnig
decadente ijs-traktaties of peperdure prodotti regionali. Pas dagen later
vonden we een supermarkt, waar diezelfde producten zeker de helft goedkoper waren.
(Foto: Fred Rosenkamp) |
Die
avond praatten we erover met onze gastheer, Gianfranco, geboren en getogen
Florentijn – hij woont in het huis dat zijn grootvader ooit kocht in het begin
van de 20e eeuw.
Ik
zei: ‘Ik kan me voorstellen dat er over het autovrij maken van de binnenstad heftige
debatten geweest zijn. Dat er fanatieke voor- en tegenstanders waren, allemaal met
de hakken in het zand.’
Gianni
sloot zijn ogen en knikte scheef. ‘Davvero,’ fluisterde hij. ‘Inderdaad’.
‘En
jij?’ Melancholiek schudde hij zijn hoofd.
‘Ik
was en ben een hartstochtelijke tegenstander van de Zona Traffico Limitato
ofte wel de Zeta-Ti-Elle,’ bekende hij. Hij pakte de kaart erbij. ‘Wij zitten
hier,’ zijn gedrongen wijsvinger priemde op een plekje aan de zuidoever van de
Arno, een paar centimeter ten oosten van de Ponte
Vecchio. ‘Ik werk hier.’ Hij wees naar een verre buitenwijk van Florence. ‘Scandicci. Vroeger reed ik gewoon naar
het westen, langs de Arno en ik was er binnen een half uur. Nu moet ik eerst
een heel stuk naar het oosten, naar de Via
Marco Polo en vandaar over de zuidelijke ringweg. Ik ben twee keer zo lang
onderweg! Een groot buitenlands bedrijf heeft de opdracht gekregen een
sneltramlijn aan te leggen. Dat loopt al vele jaren. Alleen maar bouwputten.’
Hij nipte van zijn grappa en haalde zijn schouders op. ‘Al tien jaar lang
alleen maar bouwputten. Ach, Italia, eh?’
Ik vertelde hem hoe ik vroeger altijd heel
precies het verschil kon appreciëren tussen “levende” en “dode” tweelingsteden:
Gent was levend, er werd gewerkt en gewoond. Er stortten gebouwen in die werden
vervangen door nieuwe. De stad was een organisme, en herstelde zichzelf, zoals
een gezond organisme dat doet. Brugge daarentegen was dood (Bruges la morte van Georges Rodenbach,
verschenen in 1892, wees daar al op). Een verstilde, verstorven museumstad.
Een dergelijke relatie was er voor mij ook
tussen Firenze, de levende, en Siena, de dode stad. Maar nu wist ik dat zo net
niet meer. Het centrum van Florence leek me net zo dood, nep, museaal geworden
te zijn als dat van Siena. Gianni knikte een beetje droef en instemmend.
En nu is het dus officieel. Na slechts een
paar uur was ik om: weg met de ZTL! Leve de levende stad!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten