woensdag 10 december 2014

ZTL




Ik zag het meteen. Geen halve seconde van twijfel, geen vaag zoeken naar wat het nu precies was… Wham! Autovrij! Kun je nagaan hoe lang ik niet in Florence geweest was, dat ik niet eens wist dat ze het centrum ervan autovrij gemaakt hadden!
Mijn eerste reactie was: ‘Geweldig! Eindelijk! Hoera!’ Als u niet van uitroeptekens houdt, lees gerust verder: dit waren ze zo’n beetje.

In mijn herinnering was het centrum van Florence een levensgevaarlijke plek, waar auto- taxi- en busverkeer in een verbitterde veroveringsstrijd gewikkeld waren om hun deel en liefst meer dan hun deel van het beperkte straatoppervlak van de middeleeuwse stad voor zich op te eisen. Voetgangers waren daarbij geen partij en dienden zich niet met de twisten der kolossen te bemoeien. Eén keer, zo herinner ik me, liep ik over het trottoir dichter bij de winkelpuien dan bij de weg, toen er een hitsig Italiaans autootje recht op me af vloog. Hoppa met de linker voorband omhoog, bijsturen, dan de rechter en enigszins zwevend volgde het kontje alras. Door de scheefheid van de manoeuvre was het Fiatje, een flink deel van zijn snelheid achtergelaten in de trottoir-rand, wel van zijn koers afgeraakt en met enige tegenzin boorde het voertuig zich ten slotte in een lantarenpaal naast me, maar mijn hart is die dag niet meer helemaal rustig geworden. Dat was vijfentwintig jaar geleden. Tijden veranderen.
Hoera, dus. Eindelijk autovrij. Ik wilde meteen de pleinen en straten in bezit nemen, de stad voor me opeisen.

Maar al snel viel me op dat door de verandering het karakter van de stad, en niet eens zo subtiel, aan het veranderen was. Waar vroeger pretentieloze ontbijtbarretjes voor de werkende bevolking gevestigd waren, konden de modieus geklede Japanse yuppies nu hun vruchtendrankjes en bagels nuttigen. Morsige antiquariaatjes hadden plaats gemaakt voor leerwinkels, duurder en chiquer dan die in de P.C. Hooftstraat. Geen autobus te bekennen, maar toch, maar toch. Ik voelde me niet veilig.
Het begon te regenen, eerst zachtjes, allengs wat harder. De kinderhoofdjes glinsterden en uit alle hoeken en gaten schoten Roma vrouwen tevoorschijn die prullige parapluutjes te koop aanboden voor 3 euro per stuk. De stad baadde in een goudgeel kunstlicht van vele strategisch geplaatste schijnwerpers. Er was geen enkele kruidenier te bekennen. Wel heel veel winkeltjes met waanzinnig decadente ijs-traktaties of peperdure  prodotti regionali. Pas dagen later vonden we een supermarkt, waar diezelfde producten zeker de helft goedkoper waren.

(Foto: Fred Rosenkamp)
Die avond praatten we erover met onze gastheer, Gianfranco, geboren en getogen Florentijn – hij woont in het huis dat zijn grootvader ooit kocht in het begin van de 20e eeuw.
Ik zei: ‘Ik kan me voorstellen dat er over het autovrij maken van de binnenstad heftige debatten geweest zijn. Dat er fanatieke voor- en tegenstanders waren, allemaal met de hakken in het zand.’
Gianni sloot zijn ogen en knikte scheef. ‘Davvero,’ fluisterde hij. ‘Inderdaad’.
‘En jij?’ Melancholiek schudde hij zijn hoofd.
‘Ik was en ben een hartstochtelijke tegenstander van de Zona Traffico Limitato ofte wel de Zeta-Ti-Elle,’ bekende hij. Hij pakte de kaart erbij. ‘Wij zitten hier,’ zijn gedrongen wijsvinger priemde op een plekje aan de zuidoever van de Arno, een paar centimeter ten oosten van de Ponte Vecchio. ‘Ik werk hier.’ Hij wees naar een verre buitenwijk van Florence. ‘Scandicci. Vroeger reed ik gewoon naar het westen, langs de Arno en ik was er binnen een half uur. Nu moet ik eerst een heel stuk naar het oosten, naar de Via Marco Polo en vandaar over de zuidelijke ringweg. Ik ben twee keer zo lang onderweg! Een groot buitenlands bedrijf heeft de opdracht gekregen een sneltramlijn aan te leggen. Dat loopt al vele jaren. Alleen maar bouwputten.’ Hij nipte van zijn grappa en haalde zijn schouders op. ‘Al tien jaar lang alleen maar bouwputten. Ach, Italia, eh?’
Ik vertelde hem hoe ik vroeger altijd heel precies het verschil kon appreciëren tussen “levende” en “dode” tweelingsteden: Gent was levend, er werd gewerkt en gewoond. Er stortten gebouwen in die werden vervangen door nieuwe. De stad was een organisme, en herstelde zichzelf, zoals een gezond organisme dat doet. Brugge daarentegen was dood (Bruges la morte van Georges Rodenbach, verschenen in 1892, wees daar al op). Een verstilde, verstorven museumstad.
Een dergelijke relatie was er voor mij ook tussen Firenze, de levende, en Siena, de dode stad. Maar nu wist ik dat zo net niet meer. Het centrum van Florence leek me net zo dood, nep, museaal geworden te zijn als dat van Siena. Gianni knikte een beetje droef en instemmend.

En nu is het dus officieel. Na slechts een paar uur was ik om: weg met de ZTL! Leve de levende stad!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten