Hij was een schuchter en onzeker kind,
een jongeling die wegvluchtte in dromen.
Hij tuurde uren naar de jonge bomen,
hij was nerveus en leefde van de wind.
Hij sloot zich aan, ging roken, kreeg een baard.
De dag dat hij besloot om op te staan,
een ander levensstraatje in te gaan,
werd door hem in zijn hersenkluis bewaard.
Hij werd bedaard en eenzaam koppig oud -
de dagen gingen op elkaar gelijken.
Hij was tevreden, zij het ietwat vaag:
ook koper was in orde, niet slechts goud.
Als niemand ooit een toekomst kon bereiken,
wat was dan toch de zin? Verkeerde vraag!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten