Toen ik aan het begin van een korte road trip door de Ardennen en het Moezelgebied op 3 september midden in de nacht wakker werd van de rugpijn, kon ik niet bevroeden dat ik de volgende vier maanden min of meer aan mijn bed gekluisterd zou blijven. Nadat we terug naar het vaderland gesneld waren, werd in het ziekenhuis vastgesteld dat ik aan spondylodiscitis leed, een bacteriële infectie van een van de onderste tussenwervelschijven. Plat liggen en mijn tijd beiden, daar kwam het op neer. Gelukkig had ik de beschikking over mijn trouwe tablets, die me internet, een discotheek, een keur aan sudokuboekjes en een uitgebreide bibliotheek verschaften. Ik heb in de afgelopen drie maanden zeker vijfenveertig boeken gelezen.
Door de omstandigheden (eerst een tijd in het rumoer van het ziekenhuis, later in de dwingende en nogal afstompende dagroutine van de antibiotica) kon ik me maar moeilijk concentreren, dus greep ik al gauw naar die lichte kost die ik het liefst tot me neem als ik me wil ontspannen: politieromans spelende in Italië. Daar zijn er verrassend veel van. Vreemd genoeg met name vanuit Engelstalige gebieden.
Wat maakt Italië zo geschikt voor thriller- en misdaadromans? Het lijkt voor de hand te liggen. Daar is ten eerste het karakter van het land zelf, met haar kunst, architectuur en cuisine. Dan speelt mee haar rijke sociale geschiedenis, met Mafia, Brigate Rosse en de mede door deze groepering geïnstigeerde Anni di piombo, de geweldadige Jaren van lood. Italië is een land met springlevend fascisme, communisme, schimmig katholicisme, met bandieten en partizanen en recentelijk met enorme vluchtelingenstromen. Ook is er in Italië een pittoreske, bittere concurrentiestrijd gaande tussen twee politiemachten, de Polizia en de Carabinieri. Voeg daar nog bij de enorme binnenlandse verschillen in leefomstandigheden, van de gortdroge arme steppegrond van Calabrië tot de luxueuze penthouses van Milaan, en er ontvouwt zich een weids panorama van uitersten. Italië is als het ware een continent in landgedaante, verbonden (of gescheiden) door dezelfde taal in rijke regionale verscheidenheid.
Toch lijkt het erop dat er meer aan de hand is. Italiaanse misdaadfictie is kennelijk echt een “ding”, want je zou op grond van deze overwegingen verwachten dat er ook een vergelijkbare, rijke misdaadliteratuur moet bestaan van en over bijvoorbeeld Spanje, dat immers net zo’n druistige geschiedenis, sociale structuur en veelzijdige couleur locale kent. Toch kost het me veel meer moeite om boeken in dat subgenre te vinden, indien ze al überhaupt bestaan. Ik heb wat vertaald werk van Manuel Vazquez-Montalban, en dat is het wel zo’n beetje. Waar het verschil in zit kan ik niet goed duidelijk krijgen.
Zoals gezegd is Italië een grote favoriet bij Engelstalige schrijvers. Mijn verhouding met de in Italië gesitueerde, Engelstalige misdaadromans begon een jaar of twintig geleden toen ik de zeven boeken ontdekte die de Engelse kunsthistoricus Iain Pears publiceerde over de Engelse kunsthistoricus Jonathan Argyll. Vreemde kunstgerelateerde misdaden worden opgelost door Argyll en twee bevriende politiemensen, generaal Taddeo Bottando en diens naaste medewerkster Flavia Di Stefano, met wie de excentrieke Brit in de loop der tijd een liefdesrelatie aan zal gaan. De boeken zijn vrolijk, ironisch en lekker nonchalant. Een diepe, beroepshalve kennis van de Italiaanse kunstwereld wordt gekoppeld aan een vlotte stijl en gedegen plotwerk. Er heerst een permanente staat van oorlog tussen de Polizia, de Carabinieri en de Kunstpolitie. Vaak zijn de plots gewiekst, nu en dan op het overgecompliceerde af, maar in de laatste tien bladzijden komt alles toch altijd weer op zijn pootjes terecht, meestal met nog een extra scherpzinnigheid van Argyll die een ultieme draai aan het geheel weet te geven.Na deze reeks is Iain Pears een ander soort boeken gaan schrijven die allemaal wel steeds een zekere complexiteit in de plots behielden. Over zijn recentste boek, Arcadia, met zijn buitengewone structuur valt heel wat te schrijven.
Maresciallo Guarnaccia van de carabinieri, gecreëerd door Magdalen Nabb, opereert in het zuidelijke deel van Florence, onder de Arno. Deze verdwaalde Siciliaan die in Florence werkt terwijl zijn gezin achtergebleven is bij zijn stervende moeder in Siracusa, is groot, zwaar en bedachtzaam, als een ietwat sullige soort Maigret. Wat precies zijn officiële functie in de wirwar van Italiaans wetshandhavers is, wordt niet meteen duidelijk. Ondanks het aplomb van de titel, staat een maresciallo niet erg hoog in de pikorde. De carabinieri zijn militaire politie, en Guarnaccia is dan dus een onderofficier. De Nederlandse vertaling laat de functie zoals hij is, de VN-Thrillergids probeert het met “wachtmeester” en dat klinkt niet slecht. In sfeerrijk, kordaat proza komt de stad tot leven (het moge de lezer duidelijk zijn dat je dit soort boeken voornamelijk leest om de plaatsen en de personen, veel minder om de misdaden en het detectivewerk) en al snel ken je de weg in Florence. Toch kleeft er aan het werk van Magdalen Nabb een zeer groot bezwaar. Ze houdt heel veel van excentrieke mensen en ze laat ze volledig uitpraten over hun kleine drama’s. Dit haalt het tempo geregeld finaal uit de verhalen en verdoezelt de hoofdplot niet zo’n klein beetje. Ze gaat hier heel ver in, zodat men in haar boeken geregeld erg saaie en meanderende hoofdstukken kan aantreffen. Soms ook neemt een subplot het helemaal over. Zo bederft de onfortuinlijke dood zonder enige plot-reden van Guarnaccia’s assistent Gigi de ontrafeling van het mysterie van de dood van de Nederlander. Ik laat het wat Nabb betreft bij die paar deeltjes waar ik me doorheen geworsteld heb. De goede stukken wegen niet op tegen de taaie. Het leven is te kort.