vrijdag 16 september 2022

Een beetje Heine achterna

Marktplatz, Goslar
Een van de dingen die je doet als je in de Harz bent, is Heinrich Heine’s Harzreise herlezen en de plaatsen bezoeken die hij vermeldt. Dat is ons maar ten dele gelukt. Mede door de droogte.

Het korte reisverslag van Heine uit 1824 zit vol met studentikoze blague en spotternij. Als een ware iconoclast maakt hij korte metten met de haast heilig verklaarde hoogwaardigheidsbekleders van zijn land. Keizer en kerk krijgen veeg na veeg uit de pan: “die Standbilder deutscher Kaiser, räucherig schwarz und zum Teil vergoldet, in der einen Hand das Scepter, in der andern die Weltkugel; sehen aus wie gebratene Universitätspedelle.” Slechts de eerlijke, arme landslieden, mijnwerkers en arbeiders komen er goed vanaf. Ook zichzelf belangrijk vindende stadjes moeten het ontgelden. Over Goslar schijft hij: “Der Name Goslar klingt so erfreulich, und es knüpfen sich daran so viele uralte Kaisererinnerungen, daß ich eine imposante, stattliche Stadt erwartete. Aber so geht es, wenn man die Berühmten in der Nähe besieht! Ich fand ein Nest mit meistens schmalen, labyrinthisch krummen Straßen, allwo mittendurch ein kleines Wasser, wahrscheinlich die Gose, fließt, verfallen und dumpfig, und ein Pflaster, so holprig wie Berliner Hexameter.” Wat Heine precies bedoelt met die Berlijnse hexameters, daarover zijn de tekstbezorgers het niet met elkaar eens, maar niettemin werkt het komische beeld uitstekend!
Heine smaalt verder: het eten is meestal slecht, de herbergkamers vuil en vol ongedierte, soms is hij blij verrast als een tafelgenoot een tijdje zijn bek weet te houden. Nee, zachtzinnig is Duitslands meest controversiële romantische dichter bepaald niet. Alleen in zijn lange verzen die het verslag doorspekken kan Heine met vele tedere verkleinwoordjes een zachte, ja sentimentele indruk maken.
 

Jugendstil (foto Raymond Faure)
Het Goslar dat wij aantroffen was niet meer zo doorkruist door smalle steegjes. Er was ruimte in de stad ontstaan, zonder dat de Tweede Wereldoorlog erg veel schade had aangericht. Bij een vergelijkbare stad als Halberstadt kan men de invloed van de oorlog en vervolgens ruim vijfendertig jaar communistische wederopbouw bespeuren door een zakelijke maar matte nieuwbouw.Wat je wel veel aantreft in Goslar is laat negentiende-eeuwse nieuwbouw: een geheimzinnige mengeling van Saksische vakwerkbouw en een soort sentimentele Jugendstil. Mooi, maar wel een beetje mal. 

Natuurlijk wilden we vervolgens ook de Brocken beklimmen, met ruim 1100 meter de hoogste top in het Harzgebergte en ook het hoogtepunt van Heine’s wandeltocht, maar door de aanhoudende droogte was die een prooi geworden van een hardnekkige bosbrand. De hele dag door berichtte de NDR radio over de blusacties en de verkeersinformatie verklaarde de berg en omgeving tot verboden gebied. Boven Goslar zagen we de hoekige, gele blusvliegtuigjes langs scheren.

Meer in het oosten, voorbij de historische grens tussen Bondsrepubliek en DDR ligt Halberstadt. Zo ongeschonden als Goslar door de Tweede Wereldoorlog is heen gekomen, zo zwaar heeft Halberstadt het moeten ontgelden. In 1944 en 1945 heeft de stad tien luchtaanvallen doorstaan van de 8th US Air Force. Een tapijtbombardement met bijna 600 ton aan springtuig op 8 april 1945, ter voorbereiding van de intocht der Amerikaanse grondtroepen legde de historische binnenstad voor 82% in puin. In totaal hebben de tien bombardementen tussen de 2000 en 3000 mensenlevens gekost.

Martinikirche, Hochaltar
Wat nu Halberstadt genoemd wordt is dan ook een vreemde combinatie van middeleeuwse bouwstijlen en veel wederopbouw volgens de socialistische no-nonsens idealen van weleer. De mooiste kerk vonden wij de St. Martinikirche, gebouwd tussen 1250 en 1350. Deze en de twee andere grote kerken van de stad leden ook veel schade door de bombardementen, maar bleven wel overeind. De Martinikerk werd mede door inzamelingen in de 50er jaren onder leiding van de uit Halberstadt afkomstige architect Walter Bolze herbouwd. En goed!
Het oog wordt direct aangetrokken door een overdadig barok hoogaltaar, gebouwd in 1696 door Thiele Zimmermann, en een beroemd monumentaal orgel gebouwd door David Beck in 1592-1596. In tegenstelling tot andere Christlich Evangelische (dat wil zeggen: Lutherse) kerken in de buurt was deze niet helemaal dichtgeplamuurd tot er een kale wachtkamer ontstond, zoals gebeurd was in de 1000 jaar oude Liebfraukirche, waarvan alleen de Kruisgang iets van zijn ouderdom prijsgeeft. We dwaalden nog een tijdje over de oerlelijke pleinen van de stad en wilden ook nog even langs het Burchardi Kloster gaan, waar John Cage’s 639 jaar durende orgelstuk As Slow As Possible wordt uitgevoerd, maar helaas: op maandag gesloten. Eerst de Brocken, nu dit!

Quedlinburg
Niet vreselijk gedesillusioneerd trokken we vervolgens verder naar het iets zuidelijker gelegen stadje Quedlinburg, aan de voet van alweer het Harzgebergte. Vrij snel kwamen we erachter dat we hier in een zogenaamde tourist trap terechtgekomen waren. Straat na straat, steeg na steeg, plein na plein was in oorspronkelijke staat gebleven, vakwerkhuis na vakwerkhuis, zover de blik reikte. Groepen toeristen, al dan niet in koetsen of neptreinen doorkruisten het stadje en al vrij snel gingen we weer verder, een beetje verveeld zelfs. De Saksische vakwerkhuizen drukken wel heel erg hun stempel op het land. In eerste instantie waren we verrukt door de zeer typerende en gezellig ouderwetse aanblik, maar allengs raakten we een beetje beklemd door die kille deken van vrome naargeestigheid die de strenge, protestantse bouwwerkjes over de stad legden, hoe zonnig het ook mocht zijn, hoe blauw de lucht en hoe fris de bomen en struiken ook waren. Ik hoef in ieder geval een poosje geen Saksische oudheden meer te zien. Gelukkig zijn onze volgende reisdoelen Brugge, Knokke en Gent!








dinsdag 13 september 2022

Droog

de binnenplaats
de binnenplaats
Onder Hannover ging plotseling mijn hart tekeer als vanouds. Ik wist meteen: dit gaat een droog reisje worden, want hartritmestoornissen en alcohol verdragen elkaar bar slecht. 

In mijn ervaring is het vervelendste van niet drinken niet zozeer hoe ik er zelf mee om weet te gaan: ik drink überhaupt nog maar amper. Hoewel ik een gulzig mens ben, heb ik nooit veel talent gehad voor verslaving. In 2000, toen ik mijn vriendin en kind verlaten moest, hield ik plotseling op met roken. Het was een doordeweekse dag in augustus, er was geen directe aanleiding geweest. ‘Ik ben niet gestopt met roken’, placht ik kwink te slaan, ‘roken is met mij gestopt.’ Nee, het grote probleem zit hem in hoe de buitenwereld het geval aan tracht te pakken. Zozeer is de drank een vast onderdeel van iedere denkbare culinaire en sociale rite, dat je merkt hoe weinig men in het algemeen zijn gedachten laat gaan over de alternatieven. De blauwe, alcoholvrije welkomstcocktail bijvoorbeeld in ons hotel deed me nog het meest denken aan desinfecterend mondwater. Alleen de ijsblokjes waren lekker en in het benauwde weer zeer welkom, laat ik het daarbij houden.

Het middeleeuwse bouwwerk waar we verbleven wordt weliswaar statig een Wasserschloß genoemd, maar net als ik stond het bouwwerk geheel droog. De slotgracht was veranderd in een plantsoen en van muggen was dan ook niets te bekennen. We keken uit over een weelderig bos van slechts enkele hectaren groot, een oase met struisvogelfarm middenin eindeloze, glooiende beige akkers waar de oogst juist binnengehaald was. Verderop maalden de windturbines.

De Burg Westerburg vindt men aan de Straße der Romanik in Sachsen-Anhalt, en geldt als de oudste waterburcht van Duitsland. Er is een grote kans op verwarring, want er bestaat ook een Schloß Westenburg in het Westerwald (Nordrhein-Westfalen), waar op heden onder andere een tandartsenpraktijk gevestigd is.

Karel de Grote liet in het vierde kwart van 8e eeuw de Burg als militaire buitenpost optrekken met twee slotgrachten: één met een diameter van ongeveer 300, de binnenste met een diameter van ongeveer 70 meter, die later de feitelijke gebouwen van het complex zou gaan omsingelen. Toen wij er verbleven waren beide grachten, zoals gezegd, nagenoeg droog.

de Bergfried
Het oudste deel van het slot is een versterkte toren, een donjon, in het Duits Bergfried genaamd, uit 970, geheel overwoekerd door in de herfst fel rood kleurende klimop. In de vele eeuwen die op de bouw van de toren volgden werd er van alles aangebouwd, ogenschijnlijk zonder zichtbaar plan, totdat een grote, arenavormige, ommuurde en dubbel omwaterde binnenplaats ontstaan was.

In de woelige Duitse geschiedenis is er natuurlijk van alles gebeurd met dit bouwwerk, himmelhoch jauchzend bis zum Tode betrübt. In de DDR-tijd diende het complex als een verzamelplaats van allerlei instellingen: van dierenstallen tot een kinderartspraktijk. Na de eenwording werd de gedeeltelijke ruïne aangekocht en grootscheeps omgebouwd tot het huidige spa-hotel, opdat wij ons vanuit Haarlem als enige Niederländer daar achter de metersdikke muren konden gaan verschansen, samen met wat kleine huismuisjes.

Het gebouw was volgepropt met spiegels, harnassen, glas-in-lood, commodes en banken, eerder oud dan antiek. De talloze muren waren volgehangen met wapens, gravures en geweien. De keuken was fantasieloos, beperkt en onsubtiel. De wijn, zo verzekerde mij de niet-droge metgezellin, was uitstekend.

volgepropt
Er was in het hotel een gezelschap van dertig personen uit Braunschweig neergestreken dat op hei-sessie was, met een zelfingenomen baas die rondliep en tijdens de gemeenschappelijke avondmaaltijd zijn ondergeschikten dwong de diverse activiteiten van die dag leuk te hebben gevonden: boogschieten, puzzeltocht, escape room. De volgende dag was het hele stel naar een van de vergaderzalen gesommeerd voor quality time met laptops en flipboard. Terwijl Dieter en Helga en Rudiger collectief aan het uitvogelen waren hoe zij hun waarde voor de zaak konden vergroten dompelden wij ons onder in het surrealistische zwembad dat het hotel ook te bieden had, met jacuzzi en Gegenstrom en dat we geheel voor onszelf hadden. Dat was een vreemde ontsnapping uit de wat kunstmatige 19e-eeuwse sfeer die elders in stand gehouden werd, maar niet onwelkom want het was een drukkend warme Altweibersommer en we werden snel moe van het bezoeken van romantische stadjes in de omgeving.


zaterdag 30 april 2022

Opsinjoorke

 Wie de Romboutskathedraal van Mechelen verlaat en direct rechtsaf slaat komt oog in oog te staan met Opsinjoorke. Rond dit reusachtige beeld, uitgevoerd in Napels geel polyester woedt een klein cultureel oorlogje. Zoals met moderne kunst wel vaker het geval is, voelt men de verplichting zwaar wegen om er zich een mening over te vormen, hetzij ten goede, hetzij ten slechte.

Het leek mij bijna alsof de stad aan iemand als Jeff Koons een vrijbrief gegeven heeft om bij wijze van provocatie op een van de meest in het oog springende plekken van de stad, het voormalige Kathedraalkerkhof, een van zijn postmoderne, post-esthetische of post-ironische (wat u maar wilt) kunstwerken neer te zetten.

Dit enorme ding, door de plaatselijke jeugd in gebruik genomen als speel- en klimobject, met nu en dan een gebroken ledemaat tot gevolg, laat zich niet makkelijk over het hoofd zien. Het is een beeld van een dik, besnord mannetje dat de eeuwige dronkenlap verbeeldt die zijn vrouw afranselt en dat op zijn rug op een gespannen doek ligt om omhoog geworpen te worden en weer opgevangen.

Er zijn dus, zo ontdekte ik op Tripadvisor mensen die witheet van woede worden als ze met dit felgekleurde ding geconfronteerd worden (‘Dit afgrijselijke beeld past totaal niet in deze historische locatie. 1 ster’; ‘Voor ons bedierf de locatie van het beeld op het voormalige kathedraalkerkhof […] het uitzicht op de kathedraal. 1 ster’).

Goya, El Pelele

De wortels van Opsinjoorke vinden we in Spanje, waar een soortgelijke traditie bestaat. In het Prado hangt een schilderij van Francisco Goya uit 1792 met de beeltenis van een mannetje genaamd El Pelele. Traditiegetrouw neemt Mechelen jaarlijks tijdens grote praalstoeten en ommegangen een houten pop van hem mee. Men draagt hem op een grote lijnwaden doek en smijt hem hiermee in de lucht en vangt hem op. In 1647 sneed Valentyn van Lanscroon de pop uit hout en gaf hem de naam sotscop. Deze titel zou de komende decennia veranderen in meer specifieke namen als vuilen bras, vuilen bruidegom of vuilen bruid.

Tijdens de processie van 4 juli 1775 kreeg de pop zijn definitieve naam. Op het moment dat de stoet de Sint-Katelijnestraat insloeg vloog Opsinjoorke per ongeluk de menigte in. Een van de mensen in het publiek, de Antwerpenaar Jacobus de Leeuw, trachtte de pop af te weren zodat die niet op zijn hoofd terecht zou komen. De Mechelaars verdachten hem er daardoor van de pop te willen stelen en begonnen hem te slaan. Hij belandde volgens sommige bronnen in de gevangenis. Andere bronnen zeggen dat hij door een barmhartige Mechelaar in diens huis werd opgenomen. In ieder geval wist hij uiteindelijk te ontsnappen naar zijn huis in de Wolstraat te Antwerpen. Op 29 augustus richtte De Leeuw een protestbrief tegenover het Mechels magistraat waarin hij zijn onschuld uitlegde en zich over zijn verwondingen beklaagde. Zijn arm was door de gevechten wel zes weken lam geweest. Hij eiste zijn hoed en wandelstok terug. Wat de reactie op zijn brief was is onbekend.

Het incident bezorgde de pop zijn definitieve naam: sinjoor of opsinjoor, naar de bijnaam voor Antwerpenaars: sinjoren, gebaseerd op het Spaanse señor. Het incident zorgde ervoor dat nog decennialang de Mechelaars zeer achterdochtig bleven ten aanzien van Antwerpenaars. De pop wordt tot op de dag van vandaag in een koffer voorzien van sterke sloten opgeborgen en in het Mechelse stadsmuseum in de Frederik De Merodestraat bewaard.

Bij een dergelijk kunstwerk was ikzelf vroeger ook niet te houden geweest, maar ik mag me van de cardioloog niet meer opwinden, dus ik berust. Laat toch gezegd zijn: het voormalige kathedraalkerkhof heeft naar mijn idee een dergelijk object werkelijk niet nodig. Edoch, wat de fuck weet ik er nu van?

In de loop der jaren heb ik er heel veel over nagedacht en ik ben nu tot de conclusie gekomen dat mijn volstrekte weerzin tegen moderne, en met name abstracte kunst voortkomt uit een lichte geestelijke stoornis: een vorm van autisme misschien waarmee verder heel goed te leven valt, een autisme dat eist dat alles om me heen min of meer figuratief blijft. Tegelijkertijd realiseer ik me dat het feit dat ik me over dit soort zaken tegenwoordig veel minder druk maak dan voorheen betekent dat bij alle andere tekenen van verval ook mijn engagement minder wordt, iets dat ik als een definitieve aankondiging beschouw van naderende ouderdom en dood. Het zij zo.

Opsinjoorke door Frans Van Den Brande
Van Den Brande, Opsinjoorke
Verderop op de grote Markt, in de luwte van het 13e-eeuwse stadhuis staat nog een Opsinjoorke. Dit beeld is veel kleiner en verfijnder dan de gele joekel op het Kathedraalskerkhof en lijkt zich bijna te verontschuldigen voor zijn bestaan. Het is vervaardigd door de Mechelse beeldhouwer Frans Van Den Brande, iemand die normaliter subtiel abstract werk maakte in vloeiende, zinnelijke lijnen. Ook hem lijkt Opsinjoorke een beetje wezensvreemd te zijn geweest.

woensdag 20 april 2022

Marrakesh Expres


Ik kijk om me heen in het zonlicht van jouw blik
Waarheen we reizen staat de hemel in de fik
Eenden, vee, een kippenschuur
Berber tapijten van muur tot muur
Toeristische dames, klein en in het blauw

Ik veeg spinrag uit de randen van mijn geest
Ik moest weg naar waar ik nog nooit was geweest
Hoop dat wat nog voor ons ligt
Ons weer terug brengt in het zicht
Hoor niet wat er is verteld aan jou

Wij zijn aan het reizen met de Marrakesh Expres
Wij zijn aan het reizen met de Marrakesh Expres
Ik ben op weg naar Marrakesh
Iedereen aan boord, iedereen aan boord

Ik heb jarenlang gespaard, we zijn hier met elkaar
Ik ruik een tuintje in jouw haar

Pak de trein van Casablanca naar de zon
Blazen ringetjes van rook in het station, station

In de lucht hangt een kleurig doek
Slangenbezweerders op de souq
En djellaba’s ideaal voor thuis
Vertel, ik luister nou

Wij zijn aan het reizen met de Marrakesh Expres
Wij zijn aan het reizen met de Marrakesh Expres
Ik ben op weg naar Marrakesh



Marrakesh Express
Crosby, Stills & Nash, van het album Crosby, Stills & Nash (1969)
Auteur: Graham Nash

 

 

zondag 10 april 2022

Een beetje over het hoofd gezien: Mechelen

Als Nederlanders naar België gaan, zullen de meeste in eerste instantie denken aan de grote steden Brussel, Antwerpen of Gent. Brugge is natuurlijk een must en voor de wat avontuurlijker ingestelden is Luik een optie, maar Mechelen? Wij dachten: laten we er in dat geval maar eens een kijkje gaan nemen.

Wanneer wij ons opmaken voor een lang weekend in een Nederlands of Belgisch stadje kijk ik vaak even of de Van Rossems er al geweest zijn, zodat je alvast een eenvoudig overzicht hebt van de te verwachten attracties. Enigszins tot mijn verrassing ontdekte ik dat het illustere drietal Mechelen nog niet heeft aangedaan, hoewel die kleine stad zich uitstekend voor hun programma zou lenen. De architectuur is er afwisselend middeleeuws, barok, jugendstil en modern, vaak wild door elkaar neergezet. De stad kent een boeiende geschiedenis als voormalige hoofdstad van de Spaanse Nederlanden. Er staat een grote, indrukwekkende kathedraal pal in het centrum en verderop vindt men vele interessante kleinere kerken, alsook een foodhall en een forse kruidentuin. De stad kent ook nog een plaatselijke beroemde schilder, Rik Wouters, dus er zijn meer dan genoeg aanknopingspunten voor een gevarieerd reisprogramma, zou je zo zeggen. Tel daar nog bij dat Mechelen dus niet direct een mainstream reisdoel is en je hebt je programma klaar. 

Door de felle gevechten in de Eerste Wereldoorlog is veel van de oude stad verwoest. Overal verspreid treft men dan ook die typisch Belgische, ietwat vlakke moderne bouw aan. Zonder ingrijpen van de schoonheidscommissie lukraak neergezette utiliteitsgebouwen, voorzien van veel bladderend pleisterwerk en een wat grauwe atmosfeer uitstralend. Ernaast vaak dan weer een halfhouten laatmiddeleeuws pand met authentieke gevelstenen en kleine raampjes. En dat alles in straten met charmante namen zoals Straatje-Zonder-Einde, Leegheid of Befferstraat. De stad heeft het op een na hoogste aantal beschermde gebouwen van Vlaanderen.

Gedurende een korte periode in de 15e en 16e eeuw werden de Lage Landen vanuit Mechelen geregeerd en vervulde de stad de functie van bestuurlijke hoofdstad van de Nederlanden, in die hoedanigheid ingesteld door Margaretha van Oostenrijk. Deze periode heeft bijgedragen tot het uitgebreide kunstbezit en vele gedenkwaardige gebouwen. Het Museum Hof van Busleyden stond in de steigers en was helaas gesloten, dus concentreerden we ons op de stad als geheel.

Het dominerende gebouw van Mechelen is de kolossale en imposante Sint-Romboutskathedraal. Met 97 meter heeft deze kerk de zesde hoogste gotische toren van België. Dat had nog dertig meter meer moeten worden, maar het geld raakte op. Het is beslist een mooie kerk, met hoge bogen en een enorme ruimtelijkheid. Het kunstbezit van de kerk is zo groot dat je je half in een museum waant, waar de afzonderlijke kapellen als toonkamers ingericht zijn. Je kunt er onder andere het schilderij Christus aan het kruis van Anthony van Dyck aantreffen. 

 
Het pronkstuk in de kerk is echter het hoofdaltaar van Lucas Faydherbe uit 1665, dat in weelderig gesneden eikenhout een explosie is van absolute zelfoverschatting. De arme kerk woonde hier bepaald niet, zoveel was alleszins duidelijk. 


‘Kijk toch eens Sis, wat een lollig kerkje,’ imiteerde ik nasaal Maarten van Rossem. We stonden in de Sint-Pieter-en-Pauluskerk aan de Veemarkt, een jezuïtische barokkerk gebouwd tussen 1669 en 1694 naar plannen van Antoon Losson. Het interieur was van een heldere lichtheid die ons blij maakte en waardoor we bijna de buitentemperatuur van rond het vriespunt vergaten. Dergelijke zuidelijke frisheid zie je in Nederland niet zo vaak.

Mechelen is volledig Nederlandstalig, maar de taalgrens is aan het oprukken. Een cafébaas van in de zeventig met wie we in gesprek geraakt waren, verzuchtte dat de Nederlandse taal steeds meer onder druk komt te staan. ‘Van Brussel en Leuven is dat wel al bekend, maar waar ik vandaan kom, Vilvoorde, net tussen Mechelen en Brussel in,’ vertelde hij met een hese mengeling van weemoed en verontwaardiging in zijn stem, ‘waar we in mijn jeugd honderd procent Nederlands spraken, daar praat nu bijna iedereen Frans. Die yuppen uit Brussel, weet u, die naar buiten de stad gaan…’

Het laatste maal in Mechelen moest iets typisch Vlaams worden. Het werd paling in het groen.