Het half kiezel-, half zandstrand, in de luwte
van een klif gelegen, zakt ontspannen de Ionische
Zee in. Vele tientallen kleuren blauw rimpelen in de bedaagde golfslag van het
zoute water: van cyaan, aquamarijn en turkoois vlak langs de kust, tot koningsblauw
en marine verderop. Waar zeewier door het kristalheldere water zweeft is de zee middernachtsblauw
of zelfs donkerolijfgroen.
Het is goed toeven onder de wolkeloze
hemel van het eiland Andros, en een gevoel van welbehagen maakt zich meester
van ons. Dat wil zeggen: totdat de buren “from
hell” langskomen, op zoek naar
een setje lege strandbedden, waar ze zich nestelen.
We kennen ze wel: het zijn Nederlanders
die halverwege onze vakantie op het eiland in het appartement tegenover ons ingetrokken
zijn. Geschrokken hadden we de eerste dag van hun verblijf het gerochel aangehoord,
het geruft en geschreeuw, het atavistisch grommen en snauwen dat blijkbaar hun
versie van de Nederlandse taal moet voorstellen, maar dat voor ons amper als
menselijke spraak te herkennen is.
Ordinaire mensen.
Voorzien van
een snorkel en flippers, vet als een briesende walrus, gaat ze te water. Ze
doorploegt de noordkant van de baai van BatsĂ en stoempt in haar rood met witte
badpak naar het diepere gedeelte, waar wij eerder die dag een paar
modderkruipers hadden bezig gezien, hun ondergrondse toevluchtoord herkenbaar
aan de iets donkere, leikleurige vlek in het zand. Na een kwartier keert ze
terug en desgevraagd rapporteert ze haar vlezige, zestigjarige metgezel: ‘D’r
is hier gein reit te sien, Miel! Driemaal niks.’ Moeizaam komt ze het,
toegegeven, pijnlijke en kiezelachtige strand op. De rust keert weer.
Een topless
vrouw, bruin verbrand en eveneens diep in de vijftig, waadt nu het zeewater in.
Zonder snorkel of duikbrilletje bestudeert zij op haar beurt aandachtig de zeebodem die tot
twee meter diepte zo glashelder te zien is, dat je van boven het wateroppervlak
elk detail op die zeebodem kunt onderscheiden. Na verloop van tijd staat ze plotseling stil en verrukt roept ze
haar man: ‘Een octopus. Kijk toch eens, een klein octopusje onder die steen!’
Een door het
half-diepe water passerende jonge Griekse vrouw neemt een en ander in
ogenschouw. De Nederlandse is extatisch: ‘Look there, under the stone, an octopus!’ De Griekse kijkt en is eveneens betoverd door het
wonder. Even praten de twee, de stevige, goudrood verbrande Nederlandse in haar
bikinibroekje en de draadmagere, enigszins grauwe Griekse, in haar modieuze,
gitzwarte bikini met elkaar. Dan gaat ieder weer haars weegs.
En even later
stapt een bezwemvliesde, met een harpoen gewapende Griekse jongeman het water
in en rijgt zonder een verdere gedachte het dier aan zijn wapen. Hij is
enkele minuten bezig alle tentakels van het stervende dier rond zijn pols los te trekken en werpt dan
het lijk achteloos terug in het water, waar het in recordtempo door de kleine
dorado’s in stukken getrokken, en in vier, vijf poeltjes
van piranha-achtige activiteit verzwolgen wordt. De moddervette Griek, met zijn volgevreten
hoofd, zijn indrukwekkende mannentieten,
zijn zwarte, op willekeurige plekken op zijn schouders en rug geplante plukken
lichaamshaar, alsmede zijn lege, onverschillige blik in de ogen, peddelt
verder, op zoek naar verdere slachtoffers.
Ondertussen voert
de vrouw die eerder verklaard had “geen reit” te zien, een in het zeewater ronddrijvende zwaan
met zoute chips uit haar lunchpakket.
Er was veel te zien, daar op het strand.
Er was veel te zien, daar op het strand.
Ja, luister eens, Roberto: je neemt natuurlik ook een enorm risico door op een strand te gaan liggen.
BeantwoordenVerwijderenOp een strand, en zeker op een strand in Griekenland, komt het menselijk tekort nu eenmaal in volle omvang in beeld.
Wie zich daarop instelt kan het wel een uurtje uithouden op een strand; mensen die met een antropologische blik kijken misschien langer.
Maar goed. Je afronding doet me vermoeden dat je jezelf, ondanks alles, niet verveeld hebt. Ik hoef dus geen medelijden met je te hebben, neem ik aan..