29 juli 2016
Guido Golüke - Het vlekkenbeest (1974)
Het zijn niet allemaal
winnaars, vrees ik, die dwaze schrijvers uit de zestiger en zeventiger jaren.
Hier hebben we een boekje dat geschreven is in een soort pop-art stijl, met veel nogal geconstrueerd aandoend surrealisme,
zoals een levende poema van twee centimeter die tevens dienst doet als kauwgum
voor een stripachtige wild-westheld in Overijssel.
Of deze: de vader van de
Antikrist (die striptekenaar is) blijkt een gediplomeerd loodgieter te zijn die
bij terugkeer van een Europacupwedstrijd in München in de veronderstelling
verkeert een bankdirecteur te zijn. Hij is helemaal en onverklaarbaar in de
war. Alleen zijn geslachtsdelen doen het zo te zien nog prima.
Een gedateerd boek, maar op
niet helemaal de juiste manier, vrees ik.
Laat ik eerlijk zijn: als ik
een leraar Nederlands op een lyceum zou zijn geweest, zou ik voor het werkstuk
een dikke acht hebben gegeven. Nu het evenwel als roman verschenen is in de
reeks BBLiterair moet ik het boekje
beslist terzijde leggen. Want het niveau van een uit de hand gelopen opstel
ontstijgt dit boek niet, helaas.
De schrijver heeft sedertdien
een grote hoeveelheid Engelse en Amerikaanse literaire werken vertaald en ik
vermoed dat hij in dat vak zijn ware talent gevonden heeft.
4 augustus 2016
Hélène Nolthenius – Geen been om op te staan (1977)
Op een Facebook-vraag wie
onze favoriete vrouwelijke Nederlandse schrijver is, kwam ik ooit eens tot mijn
eigen verrassing tot de conclusie dat dat Hélène Nolthenius (1920-2000) moest
zijn. Een echt chique dame met een stoere schrijfstijl die wist waar zij over
schreef: ze was als musicologe al geïnteresseerd geweest in het middeleeuwse en
renaissancistische Italië en zou dat haar leven lang blijven.
In haar leven dwarrelde ze over het gehele politieke en geestelijke landschap: via een
kortstondig lidmaatschap van de CPN en toetreding tot de Katholieke kerk, tot
een rationalistische en humanistische levenshouding die haar boven en buiten
het gekrakeel plaatste. Ze werd Hoogleraar Muziekgeschiedenis van de Oudheid en
de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit Utrecht en als een grand old lady van de humaniora zag ze
met lede ogen de verschraling van de menswetenschappen op de universiteit aan.
De avonturen van Lapo Mosca,
een vrijgevochten, boerenslimme Franciscaan in het veertiende-eeuwse Florence
worden beschreven in korte, verrassend korzelige zinnetjes. Spreektaal.
Lapidair.
Eerder verwant aan Brother Cadfael is hij, dan aan Brother William of Baskerville. De moord
op een knappe gezelschapsdame blijkt een steeds bredere betekenis te krijgen,
terwijl Lapo zich van zijn gardiaan eigenlijk met relictenhandel moet
bezighouden. En passant pikt de lezer een hele berg historische informatie op,
over de Welfen en Ghibellijnen, over een Duits huurlingenleger dat
oncontroleerbaar dreigt te worden, en over het dagelijks leven in een
renaissancistische grote stad.
Wegens groot succes
verschenen er later nog twee romans met dezelfde morsige monnik in de hoofdrol.
8 augustus 2016
Tomas Lieske - Grand Café Boulevard (2003)
Lieske is hartstochtelijk
verliefd, lijkt het wel, op zijn eigen woorden, als een soort literaire Pygmalion. Hij strooit met stijlfiguren,
kneedt woorden tot soms oververzadigde zinnen, jongleert met begrippen.
De stijlfiguur die
aanvankelijk het meest opval is personificatie,
het toekennen van zelfstandigheid aan, in dit geval, lichaamsdelen. Handen
bewegen als slakken, met vingers als voelhoorns. Ogen zijn als naaktslakken. Deze
en vergelijkbare expressionistische metaforen doen me denken aan schrijvers van
voor de oorlog, aan Konstantin Paustovsky
bijvoorbeeld die ook zo graag de dingen van een ziel voorzag.
De beschrijvingen van Taco’s
broer Fedde en zijn klei, schapenvlees en vleermuizen brengt ons daarentegen
weer dicht bij de Nederlandse schrijftraditie van de in het gereformeerde
milieu spelende Bildungsroman (dus eigenlijk kortweg: de Nederlandse schrijftraditie). Alle seks is ongemakkelijk en vreemd,
alle liefde uit het lood. Niemand is op zijn of haar gemak.
De roman kent verschillende
plaatsen van handeling en verschillende schrijfstijlen. Een plechtig soort
spannend proza van de weidse Bollenstreek wordt opgevolgd door de mediterraanse
pasteltinten van het fascistische Spanje of het onheilspellende rood van naoorlogs
Parijs. En tenslotte door het nu heel breed en drassig geworden polderproza van
opnieuw de Bollenstreek. In dit laatste stuk gaat Lieske’s metaforenmachine
eerst recht helemaal los. Het is zichtbaar hoe groot het schrijfplezier geweest
is. Soms naar mijn smaak té groot. Dan neemt de onafzienbare stoet van
beeldspraak de zaak over en gaat met het verhaal aan de haal. En zo zwiert
Lieske als een schoonschaatser van links naar rechts over het literaire
landschap: hij gebruikt de hele baan. Mij stoort het: hij is naar mijn smaak
net iets te blij met zijn eigen uitbundige taalgebruik.
Maar er is meer aan de hand
dat me stoort. Gran Café Boulevard is
een roman die niet gemakkelijk begrepen kan worden. Alles in het boek is
schijn, bedrog, spiegelspel. Zelfs Taco’s verdrinkingsdood als climax vertrouw
ik niet. Je kunt met evenveel recht vragen: gaat Taco wel dood? als: overleeft
hij eigenlijk wel? Ik zou het geen “grote Europese liefdesroman” willen noemen,
zoals ik ergens las, maar veeleer een “grote Nederlandse postmoderne roman”, want
de roman staat stijf van verwarring. Het is een naar zichzelf verwijzende
verwarring, waardoor ik de indruk krijg dat het boek helemaal niet begrepen wíl
worden. Deze vreemde roman, geschreven door een dichter,
gaat voor een groot deel over de schijn van dingen, het onvermogen om de ander
te kennen, de onmogelijkheid om zelfs het boek dat daarover gaat, te begrijpen.
Misschien is die intrinsieke onbegrijpelijkheid
van het boek zelfs wel het hoofdonderwerp van het hele werk, en is het
schimmenspel tussen Taco/Alexander, Pili en Fedde en hun geheime verledens
slechts bijzaak. Een postmoderne slang die zijn
eigen staart te pakken heeft?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten