Diederik
Stevens - Hoogtij langs de Seine (2012)
Ik ben het me bewust: ik ben een
van die mensen die, door aanleg of door ontwikkeling, eerder geneigd zijn tot
negatieve, dan tot positieve kritiek. Als iets in orde is, heb ik niet zo erg de
behoefte om daar opmerkingen over te maken: anderen hebben dat al gedaan en ik
ben het met hen eens. Maar al te vaak overkomt het me dat men unaniem iets
prijst, waarvan ik dan denk: ‘Ben ik nu gek? Mis ik iets?’ Dan reageer ik mijn
frustraties af met een zeker verbitterd sarcasme en weiger ik om het ingeslagen
pad nog verder af te lopen: ik vertik het.
Misschien komt het doordat ik uitga
van deze vanzelfsprekendheid, namelijk dat een uitgegeven boek of een
verwezenlijkt gebouw, maar net zo goed een aangenomen wetsvoorstel of een
beleidsplan, in de grond een zekere kwaliteit moet bezitten, al was het maar
vanwege de hoeveelheid tijd, geld en moeite die in de verwezenlijking ervan
gestoken is. Ik ben daar waarschijnlijk vreselijk naïef in.
Zo ging het ook met dit boek, dat
bij verschijnen overwegend welwillend besproken is. Mijn bittere vonnis was al
na slechts enkele pagina’s geveld, en wel op grond van één blunder.
Isidore Ducasse, bekend als Comte de Lautréamont |
“[Vinkenoog]
neemt van alles tot zich: van Comte de Lautréamont, Antonin Artaud, Arthur
Rimbaud en André Breton tot Isidore Ducasse en Maurice Nadeau”.
Dat belooft alleen maar ergernis
voor de rest van het boek, want als de auteur niet eens weet dat Comte de
Lautréamont het pseudoniem was van Isidore Ducasse waardoor deze opsomming wat
mij betreft meteen een schijn van pocherige, onnadenkende namedropping op zich
laadt, hoe betrouwbaar is Stevens’ verdere kennis dan wel betreffende de Franse
cultuurgeschiedenis?
En hoe komt het toch dat dit
soort dingen ook op de redactie van de uitgeverij simpelweg niet meer worden
geweten?
Hoe dan ook, misschien mis ik er
een heleboel aan, maar ik bespaar me gaarne eventuele volgende
woede-uitbarstingen en leg het boek terug in de Witte Bibliotheek.
Raymond
Radiguet - Van de liefde bezeten (1923)
Raymond Radiguet |
Dit is met me meegereisd als
vakantieboek, net als zijn tweede en laatste werk. Raymond Radiguet heeft in
zijn korte leven niet stilgezeten: hij is slechts twintig geworden en stierf in
1923 aan buiktyfus.
Een wonderkind dus en je kunt je
afvragen of we de jeugd kunnen aflezen aan zijn boeken. Vreemd genoeg helemaal
niet. Volstrekt integendeel zelfs: dit lijkt het werk van een bedaagde, klassiek
ingestelde, precies en koel filosoferende, middelbare man.
De streng analytische stijl van
de korte roman heeft niets romantisch en evenmin iets surrealistisch, al bevond
hij zich via Cocteau en anderen midden in de avant-gardistische beweging.
Zijn twee romans, die beide in
naam over de liefde gaan, gaan in feite uitsluitend over het egoïsme. In het
(semi)-autobiografische Van de liefde
bezeten (Le diable au corps) krijgen we een bedachtzame, koele analyse van
een zich ontwikkelende verhouding tussen François, een jongen van zestien en
Marthe, de achttienjarige echtgenote van een frontsoldaat. Het boek staat de
lezer geen moment toe zich empathisch in te leven. Met opzet houdt Radiguet
zijn twee hoofdpersonen als vastgeprikte vlinders tegen het licht en
meedogenloos worden de kleinzielige (want jaloerse en egoïstische) daden en
beweegredenen van de jongen tentoongespreid. Ze krijgen een kind vernoemd naar
François, maar direct daarna sterft de moeder met de naam van haar zoon op de
lippen. François concludeert: ‘[Ik] begreep [...] dat op de lange duur de orde
zich vanzelf weer herstelt. Had ik niet zojuist gehoord dat Marthe gestorven
was met mijn naam op haar lippen en dat mijn zoon een redelijk bestaan zou
hebben?’
8
november 2016
Lennaert
Nijgh – Tobia, of de ontdekking van het masturbariaat (1971)
Lennaert Nijgh |
Natuurlijk kent iedereen Lennaert
Nijgh. Of althans, meent iedereen hem te kennen. Dat zijn werk veel meer
omvatte dan zijn liedteksten voor Boudewijn de Groot, weten minder mensen. Zijn
oeuvre als columnist van het Haarlems Dagblad is omvangrijker dan zijn corpus
liederen. Er zijn mensen die ook dit nog wel weten. Maar pas echt onbekend is
het feit dat Nijgh op redelijk jonge leeftijd een dikke roman heeft doen verschijnen,
met bovenstaande curieuze titel.
Deze roman-in-een-roman-in-een-roman,
zogenaamd geschreven door een vage kennis van Nijgh, geredigeerd door een
andere vage kennis van Nijgh, is een onverbloemde, autobiografische
sleutelroman over de volwassenwording van een kleine, schuchtere, onhandige
jongen uit Haarlem die “het” nog nooit gedaan heeft en er al zijn energie in
steekt om daar verandering in aan te brengen, met rampzalige gevolgen. In tien
hoofdstukken (brieven) komen de kluchtige, chaotische en anarchistische
avonturen aan bod van domineeszoon Tobia, bevriend met Boudewijn, met Ramses en
met Jeroen van de acteerschool.
Tobia, eerste druk (1971) |
Fictieve en niet-fictieve personen geven, al
dan niet voorzien van een dichtgemetseld pseudoniem, acte de présence: de
Illustere Habermehl, de altijd in Stijlgroep Groningen rondlopende Sacco Hartog,
de flegmatieke dandy Ludovic Praetorius of de geadresseerde van de brieven, JWS
(terug te vinden in het acrostichon van het eerste couplet van het Boudewijn de
Groot-lied Zonder vrienden kan ik niet).
Vroeger kende ik stukken van dit
boek uit het hoofd. Met vrienden plozen we uit wie er zich achter de aliassen
verborgen en ik heb zelfs, toen ik in Haarlem kwam wonen, getracht iets te
vinden dat leek op de monsterlijke villa “Het Kapitaal” van Praetorius.
Dat was toen.
Tobia, tweede druk (1991) |
Nu ik wat volwassener ben, en wat
veeleisender geworden ben waar het betreft mijn leesvoer (met een paar in het
oog lopende uitzonderingen!) ontgaat me niet langer hoe melig, kinderachtig dit
boek is, en hoe middelmatig geschreven ook. Misschien komt het doordat ik het
in de geheel herziene herdruk van 1991 lees (ik heb de oorspronkelijke uitgave
ook, maar die was zo rampzalig uitgegeven dat zij al na het lezen van veertig bladzijden
uit elkaar begon te vallen). In die herdruk zijn nogal wat “verbeteringen”
aangebracht die soms zelfs een beetje pijn doen. Spijtig, spijtig. Een boek dat
ik vermoedelijk niet snel meer ter hand zal nemen. Ik zal wel ter vergelijking
de eerste druk nog eens uit zijn doos halen.
Ik vind je wel wat hard hoor, voor onze voormalige jeugdheld! Natuurlijk is het boek anno 2016 gedateerd. Het is in die verre dagen geschreven door een jongeman voor een nog jonger publiek, dat ervan smulde. Dat op zich is een verdienste. Of het de toets van een rijpe lezer zou kunnen doorstaan, zoveel jaren later, doet daarbij niet zoveel ter zake. Je teleurstelling is begrijpelijk, maar ik vind niet dat je die Nijgh kunt aanrekenen. Men gaat als 60-jarige toch ook Biggles niet herlezen, om tot de conclusie te komen dat het 'maar' jongensboeken zijn, en helemaal niet zo retespannend als ze ooit leken? Van de doden en dode boeken niets dan goeds, zou ik zeggen.
BeantwoordenVerwijderenJe bedoelt eigenlijk te zeggen: 'Herlees hem dan niet! Koester de herinnering.' Daar zit wat in. Maar aangezien ik al een jaar lang vrij systematisch de boeken die mij begeleid hebben door de vormende zeventiger jaren aan het herlezen ben, vond ik dat deze niet mocht ontbreken. Ik heb er ook geen spijt van, begrijp me goed: het was bij tijd en wijl een warm weerzien. Maar met de overduidelijke dubbele gevoelens. Ik vecht gepassioneerd tegen de in mijn ogen al te gemakkelijke notie van "gedateerdheid" maar hier, bij dit boek moet ik, zoals de Belg zegt, de duimen leggen: dit is werkelijk gedateerd, zelfs ik kan daar niets aan wegredeneren.
BeantwoordenVerwijderen