Ik heb het al eerder benadrukt: wie
naar Rotterdam reist, wordt onherroepelijk geconfronteerd met architectuur. Het
ene ambitieuze project lost het andere af. Torens gaan de hoogte in, scheve en
brutale gebouwen wenken je in de straffe zuidwestenwind. Een ontworpen stad is
Rotterdam, met dank aan de Duitsers.
Het is leuk om de
architectonische nieuwbouw te vergelijken van Rotterdam, Amsterdam en Den Haag.
Die van Amsterdam speelt zich uiteraard voornamelijk af aan de rand van de
bebouwing. Veel van de nieuwe gebouwen in het centrum, aan de Prins
Hendrikkade, rond de ringspoorweg of in stadsdeel Noord blijven, hoewel ze zeker
niet kleinschalig te noemen zijn, redelijk behapbaar. Door gebruik van veel
baksteen en andere vriendelijk ogende materialen blijft de menselijke maat
(daar is-ie-weer!) aanwezig.
In scherp contrast hiermee lijkt
de Haagse stijl wel een beetje verdwaald en op zoek naar een identiteit. Ik
vind die nieuwe architectuur van Den Haag niet spannend, ook niet troostend of
rustgevend. Bestaat er zoiets als verongelijkte
architectuur?
De Rotterdamse architectuur is veel
spannender, avontuurlijker en brutaler. Niet in het minst doordat hier juist
het centrum volgezet wordt. Door het bombardement van 1940 is er een unieke
kans ontstaan om een nieuwe stad te ontwerpen en dat wordt nu, na een wat
naargeestige periode in 1950-1980, flink ter hand genomen. Het ene fantastische
gebouw tuimelt over het volgende. En hoewel ik werkelijk geen liefhebber ben
van moderne architectuur moet ik toegeven dat die tomeloze levenskracht van de
Rotterdamse nieuwbouw me wel vrolijk maakt.
Eén gebouw dat we per se wilden
bekijken tijdens ons Rotterdam-weekend was de Markthal. Veel over gelezen
natuurlijk – lovende beschrijvingen in de krant te over – maar tot op heden nog
nooit bezocht. En ondertussen was het nieuwe ervan af, sleetse plekken leken
zich te tonen. ‘Ga daar maar niet naartoe,’ werd ons geadviseerd, ‘het zal
lelijk tegenvallen.’ Het zou er tochten gelijk de neten, er zouden tientallen
kale plekken zijn waar kraamhouders de pijp aan Maarten hadden gegeven, je zou
er struikelen over de drommen volk uit oost en west en alles zou er veel te
duur zijn. Daar bleek allemaal niets van waar te zijn. Het was een vrolijke
mengelmoes van exotisch en nuchter Hollands, een enkele lege plek viel niet
echt op, er was een samballerie die tientallen, ja, een half honderd
verschillende sambals verkocht die je allemaal mocht proeven: van zoet tot
ondraaglijk heet. Tientallen restaurantjes, sommige (zoals dat hoort) op
verhogingen midden in de hal, lokten ons. We kozen uiteindelijk voor een pintxos-bar.
Alle onheilsboodschappen van
goedwillende vrienden ten spijt dus, heb ik intens genoten van dit
architectonisch wonder: een woonflat in de vorm van een poort, met een one-stop microkosmos in zijn ingewanden.
Ik vond het schitterend.
Aan de andere kant van de stad, in
Katendrecht is ook een markthal, de Fenix Food Factory. Deze is ook heel leuk,
maar wel totaal anders. Een beetje alternatief, rommelig in een oud havengebouw
gepropt, met de industriële resten open en bloot. Veel linkse gezinnetjes,
rastakoppen en bluesmensen. Ach, ik hou nu eenmaal van overdekte
voedselmarkten. In Madrid en Florence, in Amsterdam of hier, in die rare stad,
de geboortestad van mijn vader, hier in Rotterdam.
Voor wie echt in architectuur geïnteresseerd is, zijn ook een reeks gebouwen uit de beginjaren van de wederopbouw van Rotterdam de moeite waard, naar mijn idee.
BeantwoordenVerwijderenOm te beginnen is daar het Groothandelsgebouw, dat inmiddels nogal wordt weggedrukt door die onbeschaamde haaienbek van het nieuwe Centraal Station. Dat nieuwe CS is weliswaar een sculpturaal ding, maar het maakt zich wat mij betreft net iets te breed. Het schreeuwt. Bijna Letterlijk.
Het groothandelsgebouw, daarentegen, was en is een tamelijk groot ding, maar heeft in zijn gevelarchitectuur een schaal en maat die perfect is en toont hoe een kolossaal gebouw toch die door jou genoemde menselijk maat kan hebben. Ontworpen door twee modernisten van het zuiverste water (Maaskant en Van Tijen), heeft het gebouw toch een klassieke opbouw. Een duidelijke plint op straatniveau, veelal gevuld met publieksfuncties als horeca en winkels; een middendeel, waarvan de gevel meesterlijk gedetailleerd is, en een iets terugspringende beëindiging, met een soort luchtbogen in hetzelfde hoofdritme als de gevel daaronder, maar zonder de halve en kwartmaten van die laatste. Het mooie is ook dat het gebouw, vier-en-zestig jaar na de oplevering nog perfect functioneert. Mogelijk was je net te laat om nog de tijdelijke trap op te gaan, die architect Winy Maas (afgelopen week te zien bij Panorama Pijbes) tegen het gebouw had aangezet. Een passend eerbetoon aan deze monumentale architectuur.
Ik zal het verder kort proberen te houden..
De Lijnbaan munt weliswaar niet uit in fabuleuze architectuur, maar was wel het eerste wandel-winkelgebied van Nederland. Een concept dat tot dan toe onbekend was.
Ook de woningbouw in het oostelijke deel van het nieuwe centrum, grotendeels stammend uit de jaren '50 en '60, stikt van de aardige details en voor die tijd tamelijk fijngevoelige architectuur. Kijk eens hoe er in de Hoogstraat, tussen Mariniersweg en Oostplein, wordt gespeeld met ritme, schaal en maat. Kijk eens naar die variatie in balkonnetjes, binnen een soort van thema. En overal is er nog steeds die grotendeels publieke plint, die zorgt voor het contact tussen gebouwen en straat en die het gebied verheft boven de status van een ordinaire woonbuurt.
Juist in die hoek gebeurt er ook het nodige in cultureel opzicht. Het is één van de creatieve broedplaatsen van de stad. Atelierruimte is er goedkoop en trekt mensen die het in Amsterdam voor gezien houden.
Rotterdam was altijd al de moeite waard, voor wie het wilde en kon zien.