woensdag 15 november 2017

Lepelaars

Een jongeling die wegvluchtte in dromen
ontdekte dat, een schoolse donderdag
terwijl de juf vertelde van een slag,
een lepelaarsgezin was aangekomen.

De schoorsteen van het gymlokaal, benest
door spatelsnavelige droomexoten,
staande op hun hoge, kromme poten
werd voor die vale trekkers een gevest.

Wat hij niet wist toen, is dat lepelaars
maar zelden uit hun eigen land van kassen
en drassig rietland naar de steden trekken.

Ze waren vreemd: verwaten klepperaars.
Hij zag hun nest, maar ook de zon, de plassen.
Hij zag de kuikens met hun korte nekken.




(De Waarheid, 30 juli 1965)

4 opmerkingen:

  1. In literatuur, liefde en oorlog is alles geoorloofd, geloof ik.
    Maar voor iemand met enig benul van Lepelaars is dit een kletsverhaal van de eerste orde. Ik krijg sterk het idee dat Lepelaars hier in de rol van Ooievaars worden gedwongen. Lepelaars nestelen namelijk niet op schoorstenen, noch klepperen ze. Waar die "kassen" vandaan komen, begrijp ik niet. "Plassen" zou hier logischer zijn.
    Verder ontgaat mij enigszins wat het gedicht tussen de regels door wil zeggen (als het dat al wil; moderne dichters zaaien graag verwarring, geloof ik). Maar dat overkomt mij wel vaker, als het om poëzie gaat. Die rolverwisseling vormt toch geen betekenis in zichzelf, neem ik aan?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Niettemin: het waren lepelaars, het was een schoorsteen.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. En die jongeling was een dromer. Wat hem overigens zeer gegund is. Niet iedereen kan een Boonstoppel zijn.

    BeantwoordenVerwijderen