Vannacht rond drie uur klonk het in de straat.
Een eerste oe-oehoe passeerde traag
de achterkant van het gordijn: een vraag
die ijzingwekkend lang gesteld werd. Kwaad
alsof het diepste van de nacht alleen
aan hem behoorde? Zuiver, ijl, vol kilte,
omlijst door niet te vatten, zware stilte
alsof het leven was gehakt uit steen.
Een tweede oe-oehoe klonk ijselijk.
Ik had, wist ik nu zeker, niet gedroomd.
Klonk hier het antwoord of een diepe klacht?
‘Was dat een uil?’ vroeg mijn geliefde zacht.
‘Ik hoop het wel,’ antwoordde ik beschroomd,
‘want anders zijn er spoken in de wijk.’
(Naar een blog van Marius Jaspers uit zijn boek: Dagklad, de Haarlemse jaren.)
Volgens de huisdichteres (naburige kamer) klonk het geluid vlak nadat zij een Bowie-song met spookachtige effecten draaide (over zijn vrouw Iman Abdulmajid) - als een soort antwoord.
BeantwoordenVerwijderenMaar wat een eer, zoveel sonnetten heb ik niet verwekt met mijn proza... Dank!