Gedurende ons kleine weekje in Kleve leek, na een
bedevaart naar het Museum B. C. Koekkoek-Haus, vervolgens een bezoek aan
het Museum Kurhaus Kleve onvermijdelijk, hoezeer ik ook opzag tegen mijn
hernieuwde kennismaking met de naargeestige esthetiek van Joseph Beuys. Groter
contrast dan met Koekkoek is toch welhaast niet denkbaar? Toen bleek dat dit museum
voor enige tijd gesloten was, kon ik een zekere opluchting niet onderdrukken.
Het voelde als een soort ontsnapping. Maar wat dan verder te doen in de
nogal steriele en door de oorlog zwaar verzoetermeerde stadjes in de omgeving?
We hadden weinig zin om naar het Romeinse park in Xanten te gaan en Goch was zo
grauw en zielloos als het huidige kabinet. Uiteindelijk stelde Jenet voor om
naar Museum Schloss Moyland in Bedburg-Hau te gaan: een kasteeltje in
neo-gotische stijl met een fraaie tuinaanleg, tussen Kleve en Kalkar gelegen.
Achteloos stemde ik meteen toe, niet beseffende dat dat
kasteel beschikt over de grootste Beuyscollectie van Duitsland! Ai, van de
regen in de drop.Jan de Beijer - Schloss Moyland 1746
Enig speurwerk op het internet leert ons: rond 1350 liet
ridder Roland Hagedorn een kasteel bouwen dat op zijn Nederlands Mooi Land ging
heten. Tussen 1854 en 1860 werd het gebouw door de Keulse domarchitect Ernst
Friedrich Zwirner gerenoveerd in neogotische stijl, met een spectaculair
interieur dat aan ons eigen kasteel De Haar deed denken.
Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog, met de intocht
van de geallieerden op 25 februari 1945 nam veldmaarschalk Montgomery het
gebouw in gebruik als stafkwartier. Churchill bezocht het gebouw. Tot zover was
er niets aan de hand. Na de aftocht van Montgomery echter besloten de Canadese
soldaten het gebouw volledig te gaan plunderen en strippen. In 1956 kwam daar
nog eens een brand overheen, zodat er nu van het oorspronkelijke kasteel nog
slechts de buitenkant is overgebleven en een kale en onaantrekkelijke, volmaakt onpersoonlijk witgekalkte binnenkant, voor niets anders meer geschikt dan als
tentoonstellingsruimte.
Wat je meteen proeft aan Beuys is dat hij permanent een
historisch noodlot met zich lijkt mee te torsen: ‘Hier ben ik. Mij is voorgoed de
schoonheid ontnomen door dit schuldige tijdperk.’ Het lelijke op aarde is
kernonderdeel geworden van zijn door de oorlog en de erop volgende koude oorlog
gevormde bittere, industriële esthetiek. In dat opzicht is hij een van vele
Duitse tijdgenoten: Anselm Kiefer, Arnulf Rainer, A. R. Penck, Markus Lüpertz
en Georg Baselitz. Onomstreden is hij beslist niet en er zijn er die niets positiefs willen horen over de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger in het leger ging.
Net als de mede tentoongestelde Marina Abramović was Beuys
een mens van installaties en van performance. Als je door het aan hem gewijde
museum rondloopt kun je je op een bepaald moment gaan afvragen wat hij nu
eigenlijk aan echte objecten heeft gemaakt. Ja veel slordige schetsen op
achteloos afgescheurd pakpapier, een sleetje met vilt en vet, wat stukken
wrakhout, maar de objecten wekten de indruk vooral a propos te zijn, een bijgerecht bij het hoofdwerk: zijn performances. Video’s waarin hij op een stoel zit en
iets ontregelds doet, bijvoorbeeld in een kleine ruimte aan een dode haas zijn oudere
schilderijen uitleggen, foto’s van hemzelf omringd door
leerlingen, steeds weer in rokerig debat. Het debat trok hem - hij was ook één der medeoprichters van de
politieke partij Die Grünen.
![]() |
Wie man dem toten Hasen die Bilder erklärt, 1965 |
Het is natuurlijk niet voor het eerst en het zal zeker niet voor het laatst zijn dat bij de appreciatie van kunstuitingen het persoonlijke verleden van de kunstenaar in aanmerking genomen moet worden (zojuist nog de zangeres Bente, die op school gepest werd zodat haar irritante liedjes schijnbaar op een geheel andere, meer eerbiedige manier beluisterd moeten worden), maar kunstenaars als Beuys of Ai Weiwei gaan wel heel erg nadrukkelijk in beeld staan, omdat ze zelf het begin en het einde van de kunstuiting zijn. Dat ontkennen ze natuurlijk, maar ik althans zie niet hoe ik om hun dominante aanwezigheid heen kan kijken. Ik vind het eigenlijk allemaal pretentieuze fopperij. Meestal is mijn reisgenote het oneens met mijn ongenuanceerd klinkende, maar uit een consistent engagement voortkomende kritiek, maar ditmaal hoorde ik weifelend instemmende geluiden.Naar buiten dan maar. Het park rond het kasteel, dat weinig of niets wilde bewijzen, was ons veel aangenamer, met kruiden- en wilde bloementuin. De bloemen hadden natuurlijk wel hun hoogseizoen achter de rug, maar in het lekkere nazomerzonnetje, met prachtige lichtinvallen was het er niettemin goed toeven, ook al was de beeldhouwer van dienst in het park een wel heel opvallende navolger van Richard Minne.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten