dinsdag 29 april 2025

Bedlezerig 5

De quasi-gitzwarte Massimo Carlotto begon zijn romans te schrijven terwijl hij in de gevangenis zat voor een moord die hij niet begaan had. Zijn hoofdpersoon, Marco Buratti, bijgenaamd Alligator, is een soort enforcer die goede daden verricht, voor geld uiteraard. Zijn wereld is een smerige, met veel achteloze liquidaties en ander grof geweld, alles uitvergroot tot in het absurde. Hij werkt samen met twee andere bajesklanten, van wie er één niet terugdeinst voor een nonchalante moord hier en daar.
Het is alsof Carlotto het op zich heeft genomen om de ultieme Mickey Spillane pastiche te schrijven. Alles is net iets meer dan levensgoot en overdreven clichématig aangezet. Hij is een Scerbanenco in het kwadraat. De plaats van handeling is Padua en omgeving, dat overigens niet of nauwelijks beschreven wordt. Buratti heeft er een jazz/blueskroeg. Hij heeft zelf vroeger ook de blues gezongen, drinkt uitsluitend calvados (ook ’s ochtends) en heeft zijn vrienden en compagnons in de bak opgedaan. Als iemand een hond heeft is het een rottweiler of een mastiff, als iemand een PA heeft is dat meteen ook een parttime killer. Als iemand een vrouw heeft, heeft ze indrukwekkende rondingen en heet ze Tootsie (bij wijze van spreken dan).
Vreselijk hoogstaand van inhoud of subtiel geschreven zijn de Alligator-boeken geenszins. Heel vervreemdend zijn de wisselingen van psychisch perspectief. Het grootste deel is geschreven in de bekende hard-boiled ik-vorm. Maar sommige stukken, die de lezer kennelijk wel, maar de ik-persoon niet mag weten worden plotseling in de derde persoon aangeboden door een alwetende verteller. Ik vind dat knullig en amateuristisch. Ook vind ik de boeken slechts in beperkte mate amusant - ze liggen ver af van mijn ideaal. Naarmate Carlotto meer delen schrijft worden ze wel beter, dat moet ik toegeven. Niettemin: Snel geschreven, snel uitgelezen. Evenmin als Marco Vichi doet Carlotto aan hoofdstukken.
Irritant is dat de Engelse vertalingen pas beginnen bij deel 4. Misschien heeft dat te maken met het bovenstaande en waren de eerste deeltjes eenvoudig niet goed genoeg. De vertalingen worden eerst verzorgd door Christopher Woodall, later een keer door Will Schutt en daarna, tot nu, door veelvertaler Antony Shugaar, Die laatste twee zijn Amerikaan en dat merk je aan sommige details (aluminum in plaats van aluminium). Mijn Italiaans is, zoals reeds vastgesteld, niet voldoende om de boeken in hun oorspronkelijke taal te lezen en mijn OCD maakt dat ik me onbehaaglijk voel bij een onvolledige reeks, maar ja, ik ben er toch maar in begonnen, in deel vier dus. Deel vijf was al een stuk beter, hoewel het overdreven gangsterjargon met volle kracht doorgezet wordt. Na een paar deeltjes, telkens beter geschreven, hield ik het, ondanks mijn groeiende waardering, toch maar voorlopig voor gezien.

De boeken die Gianrico Carofiglio schreef over Guido Guerrieri, een advocaat in het Zuid-Italiaanse Bari, zijn van een heel andere orde. Het ligt voor de hand om een vergelijking te maken met John Grisham, maar dat zal ik niet doen, omdat ik in een ver verleden slechts één boek van Grisham gelezen heb en me daar niet te veel meer van kan herinneren. Vanaf het tweede deel wordt deze reeks vertaald door Howard Curtis, een zeer productieve literair vertaler, die net zo makkelijk Simenon als Pirandello onder handen neemt.
Dit soort rechtbankthrillers kunnen mij slechts in geringe mate boeien. Er zijn goed beschouwd maar twee varianten: iemand (bij voorkeur een sociaal ingewikkeld persoon: een migrant, een homoseksueel, iemand met reeds een strafblad, kortom een underdog) wordt van iets vreselijks beschuldigd. Al het bewijsmateriaal wijst op hun schuld. De strafpleiter redt ze. Het enige spannende is, denk ik, of er aan het eind nog een draai komt zodat de vrijgesprokene alsnog de dader blijkt te zijn en de strafpleiter met een gewetenscrisis opgezadeld wordt. De tweede variant behelst een dader die levensgevaarlijk is en zeer machtig, zodat onze advocaat het op moet nemen tegen niet alleen de hele conventie van corrupte rechterlijke blokkades, maar tegen het fysieke levensgevaar dat hun werk met zich meebrengt. Vooral in Italië is dat actueel, maar in Nederland weten we daar inmiddels ook veel van af. Erg veel meer lijkt me verder niet in dit genre te zitten. Dus moeten de boeken het van de karakters hebben.
Van advocaat Guido Guerrieri is in het eerste deel wel getracht een gelaagd persoon te maken, maar op een rare, halfslachtige wijze. In de eerste helft van dat boek wordt hij geschetst als een na een scheiding beschadigd mens met angstaanvallen en obsessief gedrag. Daarna bijt hij zich vast in de zaak en is alle ellende schijnbaar als bij toverslag verdwenen. In de volgende delen komt die gelaagdheid, zo die nog aanwezig is, tamelijk gekunsteld over, haast alsof de schrijver spijt heeft van sommige onderdelen van deze backstory.

De commissario Soneri Mysteries van Valerio Varesi ademen weer een heel andere sfeer uit. Helaas zijn van de zeventien verschenen delen maar een paar vertaald en dan nog buiten de oorspronkelijke volgorde. Men begrijpt, uw chroniqueur wordt daar erg zenuwachtig van. In het eerste, overigens voortreffelijk door Joseph Farrell vertaalde deel (in werkelijkheid deel vier 4) zitten we in de Povlakte en zowel de natuur als de mensen die er optreden zijn weerbarstig. De commissaris is een misantroop, die maar moeilijk met zijn medemensen op kan schieten. Hij is gescheiden (uiteraard!) en legt het aan met een officier van justitie met een hang naar kinky seks. Er leeft veel oud zeer in de omgeving van Mantua en communisten en fascisten vliegen elkaar nog steeds in de haren.
De sfeer van dat deel deed me sterk denken aan Le charretier de la Providence, één van Simenons vroegste Maigrets: een waterweg, een boot, een dode, door het leven getekende scheepsmensen met handen als kolenschoppen, en regen, heel veel regen. Het boek is traag en literair geschreven. Er wordt veel gepraat met vereelte tachtigers, maar in feite is het hoofdpersonage in dit eerste deel de Po zelf, die onstuimig en onvoorspelbaar is.
Het tweede deel (in werkelijkheid deel 6) speelt geheel in de Apennijnen, op de berg Montelupo. Ook hier weer zijn de protagonisten allemaal knoestige, oude mannen. Deze keer is het bijna winter en nevelt het, ook deze keer is de stijl literair en bedaagd. En ook deze keer kun je stellen dat de eigenlijke hoofdpersoon de ongerepte natuur zelf is. En wederom is de geest van Maigret nooit helemaal afwezig.
Het zijn zeker fijne boeken, maar de lezer moet er wel tijd voor maken. Uiteindelijk liggen de aanwijzingen die tot de oplossing van de zaak leiden meestal in het verre verleden. Brede boeken, die het geduld van de lezer belonen.

dinsdag 8 april 2025

Voornemens

Soms loopt een mens tegen de vreemdste dingen aan. Dit trof ik aan in een schriftje van bijna 15 jaar geleden. Ik heb uiteindelijk maar een paar van deze voornemens weten te verwezenlijken. Het komt me nu allemaal een beetje Lodewijk van Deysselachtig over. Het is niet ondenkbaar dat ik enigszins beschonken was - ik kan me in ieder geval niet herinneren dit ooit geschreven te hebben.

“Voornemens voor de komende maanden en jaren

Alle gedichtenbundels van Habakuk de Balker herlezen.
De romans van Tymen Trolsky herlezen.
Mijn administratie 2009 en 2010 bijwerken en opruimen.
De vijftien eerste post-Bert Bakker-jaargangen van Maatstaf die nu op zolder stof staan te verzamelen herdoorbladeren.
Al mijn Scriabin-platen, -cd’s en -mp3’s afdraaien (daartoe een USB-draaitafel aanschaffen).
Een roman in novelles schrijven volgens de al enige tijd klaarliggende schema’s.
Voortaan mijn eigen brood bakken.
Naar Triëst reizen (liefst per trein).
Spannende sambals en chutneys maken, bij voorkeur met zeer verrassende ingrediënten.
De complete zes series van het televisieprogramma “Lovejoy” opnieuw bekijken.
Me verdiepen in Schotse malt whisky. Het mag wat kosten.
Haarlem, mijn nieuwe woonplaats sinds een paar jaar, zeer grondig leren kennen.
Verder werken aan mijn epos in hexameters getiteld Levens en werken van Sigismund Candido, hoogleerling in de letteren en cijferen. In ieder geval een paar hoofdstukken ervan afmaken.
“Zwijg!” van Foel Aos eindelijk lezen.
De complete eerste serie en de eerste achttien afleveringen van de tweede serie van “Alias Smith & Jones” herbekijken (tot aan de dood, derhalve, van Pete Duel zaliger nagedachtenis).
Me fatsoenlijk gaan kleden (tweed?).
Mij bekwamen in het spel go. Lidmaat worden van een go-vereniging?
Het Italiaans weer oppakken, totdat ik er in ieder geval een passieve beheersing van heb zodanig dat ik het moeiteloos lezen kan.
Met mijn digitale spiegelreflexcamera leren omgaan (allerhoogste prioriteit).
Voortaan jaarlijks een aantal dagen in Groot-Brittannië doorbrengen.”

zondag 6 april 2025

Leesrapportje 14

Alastair Brotchie - Alfred Jarry, a Pataphysical Life

 

Deze biografie geschreven door de in januari 2023 overleden uitgever en kenner van surrealisme en dadaïsme Alastair Brotchie schetst het leven van een zeer bijzondere man, iemand die weigerde in welk stramien dan ook mee te lopen.
Ik ben altijd een beetje huiverig geweest omtrent Jarry’s biografie, want willens en wetens je leven verwoesten als “kunstproject” stuit me zozeer tegen de borst dat het me diep deprimeert. En dat was, zo was me verteld door Roger Shattuck en door Gerrit Komrij, wat Jarry gedaan heeft: uit ‘patafysische overwegingen zichzelf versneld doden door een combinatie van absint en ether.
Van alle vreemde, onaangepaste, onbegrijpelijke, tragische of ronduit gestoorde kunstenaars die mijn culturele pad hebben gekruist, scoort Alfred Jarry in vele opzichten zeer hoog. In de slechts 34 jaar van zijn leven werd hij langzaam maar zeker zelf een fictieve persoon, een verzonnen figuur. Al op de middelbare school, waar hij trouwens een goede, zij het nogal onhandelbare leerling was, begon hij aan wat naderhand zijn leven(swerk) zou worden: Père Ubu, de wrede, domme, machtige verzinnebeelding van de mens en zijn aangeboren kwaad. Hoewel Jarry in feite geen toneelschrijver was, zal hij bij de meeste mensen toch voornamelijk zo bekend geworden zijn. Ikzelf heb meer met zijn romans, maar ook de toneelwerken heb ik met interesse en plezier gelezen.

De Ubu-cyclus, bestaande uit “Ubu roi”, “Ubu cocu” en Ubu enchaîné” vormt de mal waarnaar Jarry zijn persoonlijk leven heeft vormgegeven. Hij veranderde steeds meer in Pa Ubu, de dikke, kinderlijk boosaardige, volgens zijn basale, dierlijke driften levende hoofdpersoon van deze toneelstukken. Aldus werd Jarry zelf een freak, en naarmate hij ouder werd steeds meer. Zijn toneelstukken waren oorspronkelijk geschreven voor het marionettentheater, en dus waren zijn hoofdpersonen als marionetten: houterig, mechanisch. Jarry begon zich allengs ook als een submenselijke marionet te gedragen. Hij ontwikkelde een manier van spreken die als een automaton klonk. Iedere lettergreep werd met gelijke nadruk uitgesproken, zelfs de stemloze.
Als ultieme uiting van zijn artistieke programma, pleegde hij langzaam maar zeer doelbewust zelfmoord middels absinth en ether. De dood zou de bekroning worden van zijn bestaan als literatuur, als fictie.
Maar ho! Wacht eens even.
Dit boven geschetste beeld dat wij hebben van Jarry, is grotendeels gecreëerd door een toen 35-jarige Amerikaan, Roger Shattuck, die in 1958 met The Banquet Years een portret van de schrijver gaf, dat sedertdien als een soort evangelie is gaan gelden. In dat portret figureert de schrijver als iemand die van zijn eigen leven een kunstwerk moest maken, hij kon niet anders, en die uiteindelijk zijn eigen dood als ultieme poëzie presenteerde. Ik denk dat dat beeld fout is. Niemand is tot een dergelijke zelfdestructie in staat, louter om een kunstwerk te worden. Volgens mij is de werkelijkheid prozaïscher: Jarry was een straatarme alcoholist en ether-snuiver. Hij heeft zich de dood ingejaagd door zijn consumptie. Zonder doel, zonder plan. Dat Shattuck graag een diepere zin in Jarry’s lijdensweg wilde zien, komt misschien door zijn leeftijd ten tijde van het schrijven van The Banquet Years: even oud als Jarry zelf. Hij was een romantische biograaf.
Ik ben nu 68. Toen Jarry stierf, was hij ruim dertig jaar jonger dan ik nu ben. Ik heb geen behoefte aan verwarrende romantiek. Dat zijn grootste talent dat was van de roes, iets waarvoor ik nu juist volstrekt geen talent heb, betekent nog niet dat ik geloof dat hij zijn leven en dood welbewust als literaire gebeurtenis plande. Ik kan me vergissen. Misschien is Jarry gewoon te groot voor mij.
In mijn Wanderjahren heb ik vrijwel alles van Jarry gelezen dat beschikbaar was (in Nederlandse, Duitse of Engelse vertalingen liefst, want mijn Frans is, zoals eerder reeds verklaard, niet fantastisch). Daarna heb ik hem een paar decennia in de boekenkast laten staan, maar sinds een paar maanden ben ik weer in zijn ban. Deze vreemde, Franse schrijver, werkend in het grensgebied van symbolisme en surrealisme, en aldus deze beide stromingen eigenlijk her- en pre-definiërend door overdrijving, deze bizarre eeuwwisselaar, die in de jaren 70 diep in mijn huid is gekropen, wil er sindsdien blijkbaar ook niet meer uit. Hij zit in me, ik kan er niet omheen.
Dit boek van Brotchie heeft dat beeld, dat vooral door Komrij en Shattuck gevormd werd, aanzienlijk bijgesteld: het blijkt dat Jarry ook gewoon ziek was, hij leed aan tuberculose. Dat maakt het in mijn ogen in ieder geval minder erg, hoewel hij zonder die ziekte ongetwijfeld ook niet veel langer doorgeleefd zou hebben. Hij dronk zich dagelijks volledig klem. Toen hij, net 34, stierf was hij een totale invalide.
Alastair Brotchie aan de slag
D
e persona van Père Ubu die hij aannam ontstond al op de middelbare school, en was niet eens zijn eigen vondst. Hij sloot zich aan bij een paar andere voorlijke kinderen die de avonturen beschreven van leraar Hébert en eigende zich de persona toe.
Zonder twijfel was hij publiekelijk de meest extreme persoon die men zich maar kan indenken. Al zijn gewoontes waren bizar, van zijn dieet tot aan zijn verhouding met vrienden, vriendinnen en kennissen. Hij joeg zijn erfenis erdoorheen middels twee afleveringen van een tot mislukken gedoemd tijdschrift. Buiten zijn schuld om waren zijn woningen volstrekt eigenaardig. Alleen zijn hobby’s wekken voor onze moderne ogen een min of meer normale indruk. Hij was namelijk een fanatiek fietser, roeier en visser. Hij leefde trouwens van wat hij ving.
Wat vooral opvalt in deze biografie is dat Jarry in diepste wezen een aardig iemand was. Gul met zijn weinige middelen, goed met kinderen, een zachtaardige man achter een masker van schandalen. Een kwetsbare jongen, gedoemd zoals Baudelaire of Rimbaud gedoemd waren. Als het gaat om strikt aan zichzelf refererende dwarsheid, zou ik van de deze laatste jaren door mij gelezen gebiografeerden als eerste Alfred Jarry noemen. Hij was principieel dwars: als iets normaal kon of raar, deed hij het uit overtuiging raar. Dat is deels ook de grondslag van zijn 'patafysica. Ook was hij rotsvast overtuigd van zichzelf. Toch lijkt hij me tevens de warmste, de aardigste, de minst egoïstische. Niet goed bij het hoofd misschien, maar altruïstisch en tragisch.

Roger Shattuck - The Banquet Years

Roger Shattuck
Dit was het boek dat me lang geleden bij eerste lezing mateloos deprimeerde. En dat kwam voornamelijk door de beknopte levensloop van Alfred Jarry zoals die in dit uit vier onderwerpen bestaande werk geschetst is.
Bij herlezing had ik het herziene beeld voor ogen zoals dat door Brotchie gecorrigeerd is en met die correctie kon ik het verhaal wel aan.
De andere drie kunstenaars die behandeld worden zijn Eric Satie, Rousseau le Douanier en Guillaume Apollinaire. Vier dwarsliggers dus, die de Franse cultuur in de periode 1885-1914 flink hebben omgewoeld. De ondertitel zegt het al: The Origins of the Avant-Garde in France, 1885 to World War.
Rousseau en Jarry waren bekenden van elkaar, Satie bleef een eenling en Apollinaire ontwikkelde zich tot een soort van alles overkoepelende impresario.
Uiteindelijk bleek het toch wel een fijn en informatief boek, dat nu na deze recente herlezing vermoedelijk pas door mijn executeur testamentair weer ter hand genomen zal worden.

Guillaume Apollinaire - Ketterpaus & Cie & Guillaume Apollinaire - De vermoorde dichter

Shattucks boek was inspirerend genoeg om de twee verhalenbundels van Wilhelm Albert Włodzimierz Apolinary Kostrowicki, in een Nederlandse vertaling door Rein Bloem uitgegeven bij Querido weer eens uit de kast te halen.
Dit zijn vreemde boeken. Apollinaire was van alles, een cultuurpaus, een theoreticus, een proza- en poëzieschrijver, een impresario, maar een fijnzinnige romanticus was hij niet. Zijn verhalen komen dan ook lapidair over: een beetje hard, ietwat bonkerig. Het ging hem duidelijk meer om de ideeën dan om het gevoel. Veel verhalen gaan over de godsdiensten en het is duidelijk dat een surrealist (een term trouwens bedacht door Apollinaire) hoe dan ook een ketter moet zijn.
Flarden van humor en gevoel zijn wel aan te treffen, maar alles bij elkaar naar mijn smaak net iets te onderkoeld allemaal. Of kil, om een preciezere term te gebruiken.

woensdag 26 maart 2025

Bedlezerig deel 4

In de volgende delen behandel ik een aantal Italianen, die Italiaanse misdaadfictie schreven. Mijn Italiaans is uitermate pover, dus beperk ik me noodgedwongen tot die schrijvers die een (bij voorkeur Engelse) vertaling hebben gekend. Dat zijn er nog best veel.

De godfather van het genre was de in Kyiv geboren Giorgio Scerbanenco (Володимир Щербаненко, 1911-1969). Vanaf 1935 heeft hij vele tientallen thrillers gepubliceerd, aanvankelijk onder Amerikaans aandoende pseudoniemen, later onder de Italiaanse versie van zijn Oekraïense naam. Helaas heb ik van hem maar heel weinig vertaald materiaal gevonden. Die paar boeken die ik heb kunnen vinden komen uit zijn latere oeuvre. De Milano tetralogie (1966-1969) valt onder de categorie Italiaanse noir, een genre dat Scerbanenco min of meer op de kaart heeft gezet. De sfeer in A private Venus (Venere privata) is die van de jaren zestig, met minirok en Beatle-haar. Hoofdpersoon Duca Lamberti is een jonge arts die drie jaar in de gevangenis heeft gezeten en zijn doktersvergunning is kwijtgeraakt vanwege een euthanasie die hij had toegepast op een terminale vrouw, en die nu diverse baantjes aanneemt. Als “lijfarts” van een jonge, zelfvernietigende alcoholist loopt hij tegen iets aan dat een jaar geleden officieel de boeken is ingegaan als de zelfmoord van een jong hoertje, maar dat bij nader inzien waarschijnlijk een moord was. In een toon die enigszins blasé is en hier en daar lichtelijk sarcastisch, wordt minutieus beschreven hoe de arts met zijn vriend in de politie het geval onderzoekt, en vanzelfsprekend komt er van alles aan het licht. De zelfmoord was inderdaad geen zelfmoord (uiteraard) en de daders bleken in de blanke slavinnenhandel te zitten. En als er iets is dat Duca haat, is het uitbuiting en hypocrisie.
De toegepaste psychologie in het boek is extreem primitief: een vriendin van de gestorven vrouw is bereid vreselijke verminkingen te ondergaan, de zware drinker geneest zomaar door Duca te helpen bij diens zoektocht en het angstige gedrag van een van de boeven wordt verklaard door de ontdekking dat hij homo is! Scerbanenco was een kind van zijn tijd, laten we het daar maar op houden.
Ook het tweede boek dat ik van Scerbanenco heb kunnen vinden blinkt niet uit in thans nog aanvaardbare psychologie. De vertalingen van Howard Curtis (een naam die we vaker zullen tegenkomen) zijn uitstekend. Als ik meer werk van Scerbanenco in handen krijg zal ik het wel lezen, het is vlot geschreven en je bent er in een paar dagen doorheen.
Scerbanenco was een zeer populaire schrijver en veel van zijn werk is verfilmd. Eén van mijn favoriete Italiaanse rockgroepen, Osanna, heeft de soundtrack gemaakt bij de, naar mijn smaak nogal primitief rauwe film Milano Calibro 9. Uit de diverse genoemde titels kan men terecht opmaken dat al zijn werk in Milaan speelt, en dat wel zonder uitzondering. 

Andrea Camilleri’s commissario Salvo Montalbano, die in het denkbeeldige Zuid-Siciliaanse stadje Vigàta zijn commissarispost bekleedt, is vermoedelijk de bekendste van alle hier genoemde personages. Naast het oplossen van moorden vormen het uit eten gaan en intens genieten van de plaatselijke visspecialiteiten, het beschouwen van de geringste veranderingen in de weersomstandigheden, en het maar steeds niet echt lekker op de rails krijgen van zijn relatie met vriendin Livia zijn voornaamste tijdbesteding.
De boeken, briljant in het Engels vertaald door Stephen Sartarelli, zijn in een “gezellige” maar tegelijk sardonische en vaak hilarische stijl geschreven, vol met toespelingen en scheldkanonnades. Veel van de “sicilianismen” worden, mede door een notenapparaat aan het einde van de boeken, in de Engelse vertaling gered. Dat wordt niet beweerd van de Nederlandse vertalingen. Ik kan daar zelf niet over oordelen: ik las de boeken niet in het Italiaans, noch in het Nederlands.
De commissaris leeft als Siciliaan tussen de Sicilianen, hij gaat om met iedereen of ze nu mafiosi zijn of priesters. De enige bevolkingsgroep waar hij een diepe hekel aan heeft zijn de politici, een sentiment dat in het Italië van na de oorlog wel te begrijpen valt. Of ze nu links zijn of rechts, communist of Christendemocraat, iedere politicus is omkoopbaar en achterbaks. In hun slagschaduw zijn ook alle topfunctionarissen bij de politie corrupt. Dat maakt de wereld wel heel helder, zij het in zwart en wit.

Catarella, Montalbano, Fazio en Mimì

Ik moet trouwens iedereen aanraden om ook naar de veeldelige Italiaanse televisieserie te kijken, waarin Montalbano’s naaste medewerkers Fazio, Mimì en Catarella onvergetelijke commedià dell’arte karakters vormen in de sardonische wereld van de door Luca Zingaretti fantastisch vormgegeven commissaris. Ook de prequel, de korter lopende serie Il Giovane Montalbano, met Michele Riondino in de hoofdrol, is beslist de moeite van het bingen waard. Net als van David Hewson heb ik ook van Andrea Camilleri nog een paar deeltjes klaarliggen voor vakanties en tripjes.

Een schrijver die ik heel recent, namelijk tijdens mijn ziekbed ontdekte is Marco Vichi, die met zijn commissario Bordelli in het Florence van de zestiger jaren een politieman gecreëerd heeft die uit de verte wel wat doet denken aan Montalbano. Bordelli trekt ook op met kleine boeven, excentriekelingen en prostituees. Hij is kettingroker, drinkt grappa met sloten en rijdt halfdronken rond in een Volkswagen Kever. Ook deze boeken zijn vertaald door Stephen Sartarelli. Qua sfeer doet Bordelli me, met zijn geschiedenis als partizaan in de Tweede Wereldoorlog, verder een klein beetje denken aan Inspector George Gently, de creatie van Alan Hunter, die in de televisieserie van die naam schitterend sober vertolkt wordt door Martin Shaw. Bordelli’s piepjonge assistent Piras doet me dan op een vergelijkbare manier een klein beetje aan Gently’s assistent Bacchus denken.
Bordelli houdt niet van de strikte letter van de wet en oogluikend laat hij veel kruimelmisdaad toe, vaak om in zijn beschermelingen betrouwbare informanten te winnen. Hij is bevriend met Rosa, een prostituee op leeftijd, bij wie hij een nekmassage en een glas grappa haalt. Verder is hij alleenstaand en drieënvijftig. Enigszins treurig is het allemaal wel.
Vichi doet niet aan hoofdstukken. Als een bioscoopfilm rollen zijn boeken uit:  lange vertellingen in duidelijk afgeronde scenes. De humor is mild en ingetogen, en de gewone mensen zijn nooit het slachtoffer van zijn pen.