Een woeste, ongekamde bos vroeggrijs haar, een ruim bemeten kin, altijd en eeuwig vroeggrijs gestoppeld, een grote, licht getinte metalen bril en een paar ver naar voren uitstekende boventanden. Hij woonde in ruitjescolberts, de clubkampioen van onze schaakvereniging: Paul.
Hij had altijd iets smalends in zijn stem, ook als het over hemzelf ging. ‘Ja, jongens, en toen zag ik daar dat pionnetje staan, en ik vroeg me af wat er zou gebeuren als ik dat zou slaan.’ Dan keek hij op van het analysebord en vervolgde schaterlachend: ‘Nou, ik ben er achter gekomen! Dat was een hele drol om door te slikken. Als een kind ben ik van het bord gezet. Het was nog dramatischer dan een partij van Robbert Eksteen!’ Ik heette Robert, maar Paul sprak het consequent uit met twee b’s en ik keurde dat goed. Zo heet ik nu al decennia officieel: “Robbert, maar met één b”.
Ik had wel geschaakt vroeger, maar was midden tachtiger jaren met heel andere dingen bezig. Totdat de KRO een schaakmatch organiseerde tussen Jan Timman en Gary Kasparov. Dagelijks toog ik naar het schaak- en bridgecafé op de Kostverlorenkade en analyseerde daar die wonderbaarlijke toverschaakpartijen tot diep in de nacht met het andere halfbezopen kroegmeubilair. Nieuw schaken was dit, het schaken van de toekomst, een soort schaken dat mij terugwon. Ik wilde er weer deel van uitmaken.
Toen ik me als lidmaat in liet schrijven bij de lokale schaakclub DCG, was Paul er voorzitter. Dat was hij al jaren en dat zou hij waarschijnlijk ook nog jaren blijven. Zo’n club. Hij was Mr. DCG. Het eerste bord van het eerste tiental had bij wijze van spreken een plaquette met zijn naam erop in de rugleuning vastgeschroefd. Tijdens alcoholische post mortem analyses, of politieke, sociale en culturele discussies voerde hij, meestal omringd door vier of vijf lege bierflesjes en een tot de rand gevulde asbak, het hoogste woord (‘Wat, hou jij van Yes? Bah! Wat een castratenrock! Nee, geef mij maar David Bowie!’ En ik dan vervolgens natuurlijk: ‘Bowie? Die hoerige windhaan? Mag ik even een teiltje?’ Enzovoort. Heerlijke tijden.)
Paul was een beetje gemakzuchtig (of leed hij aan faalangst?). Zolang hij duidelijk de sterkste in de groep was, voelde hij zich op zijn best en had hij praats voor tien, maar hij werd nerveus als de tegenstand sterker werd. Nooit had hij de stap genomen van het regionale naar het landelijke schaakwereldje, hoewel hij daar zeker de capaciteiten voor had. Hij vond het wel prima zo bij DCG, de voortzetting van zijn huiskamer.
Enige jaren later sloeg op de vereniging de rampspoed toe. De combinatie van een overambitieuze geldschieter, een paar rebelse, woedend broedende leden, een nooit serieus genomen verenigingsstatuut en de onverenigbaarheid van karakters maakte dat de vereniging op spectaculaire wijze explodeerde. De kampen: aan de ene kant Paul en zijn opvolger als voorzitter Otto. Aan de andere kant de querulant George, en ikzelf, inmiddels Otto weer opgevolgd als neutrale voorzitter, maar in feite de stroman van de geldschieter, de jurist Peter, die gedurende de conflicten zelf grotendeels buiten schot bleef. Het liep hoog op. Beledigende brieven kruisten elkaar en iedereen raakte met iedereen gebrouilleerd (na een weifelende start (zie hier), waren dit meteen mijn tweede, derde en vierde brouillage! Dat tikt lekker aan.)
In een dergelijk conflict heeft niemand gelijk. Mijn eigen rol was geenszins heroïsch. Ik was zonder twijfel de zwakste voorzitter die de club ooit gehad heeft.
Het einde was spectaculair. DCG was, geholpen door ingehuurde grootmeesters, vanuit de zwartste dieptes van de regionale onderbond doorgepromoveerd naar de hoogste klasse van het Nederlandse schaak en zou een redelijke gooi kunnen doen naar het landskampioenschap. Zover is het echter geheel niet gekomen. De pan kookte zo hevig over, dat de brokstukken over de hele wereld verspreid raakten. Paul was al weg, Otto ook, geloof ik. Geldschieter Peter ging naar een andere club, het professionele tiental werd teruggetrokken uit de competitie, de grootmeesters verdwenen (eentje zelfs helemaal naar Australië!), de voorzitter, uw dienaar dus, nam vroegtijdig ontslag en verhuisde naar buiten de stad en de eens florerende club met honderd leden werd gereduceerd tot een minderheidspartner in de eerste van een hele serie paniekfusies.
Het feit dat deze kwestie mij mijn vriendschap met George kostte, heeft me nadien zeer veel verdriet gegeven. Met Paul heb ik het sedertdien wel weer goedgemaakt. Ik zag hem een aantal jaren later eens aan een tafeltje zitten bij het Ohra-toernooi. Ik zette een pilsje voor hem neer en zei: ‘Zullen we ophouden met die onzin?’ Hij was meteen voor. Heel veel later kwam ik Otto toevallig tegen op Facebook en ook met hem heb ik de strijdbijl begraven. Maar niet dus met George. Dat kon en kan ik niet opbrengen.
Vanochtend stond er een advertentie in de Volkskrant. Een dag voor zijn 59e verjaardag is Paul overleden. Het was een oorlog geweest “die niet te winnen was”, aldus de advertentie.
Hij had altijd iets smalends in zijn stem, ook als het over hemzelf ging. ‘Ja, jongens, en toen zag ik daar dat pionnetje staan, en ik vroeg me af wat er zou gebeuren als ik dat zou slaan.’ Dan keek hij op van het analysebord en vervolgde schaterlachend: ‘Nou, ik ben er achter gekomen! Dat was een hele drol om door te slikken. Als een kind ben ik van het bord gezet. Het was nog dramatischer dan een partij van Robbert Eksteen!’ Ik heette Robert, maar Paul sprak het consequent uit met twee b’s en ik keurde dat goed. Zo heet ik nu al decennia officieel: “Robbert, maar met één b”.
Ik had wel geschaakt vroeger, maar was midden tachtiger jaren met heel andere dingen bezig. Totdat de KRO een schaakmatch organiseerde tussen Jan Timman en Gary Kasparov. Dagelijks toog ik naar het schaak- en bridgecafé op de Kostverlorenkade en analyseerde daar die wonderbaarlijke toverschaakpartijen tot diep in de nacht met het andere halfbezopen kroegmeubilair. Nieuw schaken was dit, het schaken van de toekomst, een soort schaken dat mij terugwon. Ik wilde er weer deel van uitmaken.
Toen ik me als lidmaat in liet schrijven bij de lokale schaakclub DCG, was Paul er voorzitter. Dat was hij al jaren en dat zou hij waarschijnlijk ook nog jaren blijven. Zo’n club. Hij was Mr. DCG. Het eerste bord van het eerste tiental had bij wijze van spreken een plaquette met zijn naam erop in de rugleuning vastgeschroefd. Tijdens alcoholische post mortem analyses, of politieke, sociale en culturele discussies voerde hij, meestal omringd door vier of vijf lege bierflesjes en een tot de rand gevulde asbak, het hoogste woord (‘Wat, hou jij van Yes? Bah! Wat een castratenrock! Nee, geef mij maar David Bowie!’ En ik dan vervolgens natuurlijk: ‘Bowie? Die hoerige windhaan? Mag ik even een teiltje?’ Enzovoort. Heerlijke tijden.)
Paul was een beetje gemakzuchtig (of leed hij aan faalangst?). Zolang hij duidelijk de sterkste in de groep was, voelde hij zich op zijn best en had hij praats voor tien, maar hij werd nerveus als de tegenstand sterker werd. Nooit had hij de stap genomen van het regionale naar het landelijke schaakwereldje, hoewel hij daar zeker de capaciteiten voor had. Hij vond het wel prima zo bij DCG, de voortzetting van zijn huiskamer.
Enige jaren later sloeg op de vereniging de rampspoed toe. De combinatie van een overambitieuze geldschieter, een paar rebelse, woedend broedende leden, een nooit serieus genomen verenigingsstatuut en de onverenigbaarheid van karakters maakte dat de vereniging op spectaculaire wijze explodeerde. De kampen: aan de ene kant Paul en zijn opvolger als voorzitter Otto. Aan de andere kant de querulant George, en ikzelf, inmiddels Otto weer opgevolgd als neutrale voorzitter, maar in feite de stroman van de geldschieter, de jurist Peter, die gedurende de conflicten zelf grotendeels buiten schot bleef. Het liep hoog op. Beledigende brieven kruisten elkaar en iedereen raakte met iedereen gebrouilleerd (na een weifelende start (zie hier), waren dit meteen mijn tweede, derde en vierde brouillage! Dat tikt lekker aan.)
In een dergelijk conflict heeft niemand gelijk. Mijn eigen rol was geenszins heroïsch. Ik was zonder twijfel de zwakste voorzitter die de club ooit gehad heeft.
Het einde was spectaculair. DCG was, geholpen door ingehuurde grootmeesters, vanuit de zwartste dieptes van de regionale onderbond doorgepromoveerd naar de hoogste klasse van het Nederlandse schaak en zou een redelijke gooi kunnen doen naar het landskampioenschap. Zover is het echter geheel niet gekomen. De pan kookte zo hevig over, dat de brokstukken over de hele wereld verspreid raakten. Paul was al weg, Otto ook, geloof ik. Geldschieter Peter ging naar een andere club, het professionele tiental werd teruggetrokken uit de competitie, de grootmeesters verdwenen (eentje zelfs helemaal naar Australië!), de voorzitter, uw dienaar dus, nam vroegtijdig ontslag en verhuisde naar buiten de stad en de eens florerende club met honderd leden werd gereduceerd tot een minderheidspartner in de eerste van een hele serie paniekfusies.
Het feit dat deze kwestie mij mijn vriendschap met George kostte, heeft me nadien zeer veel verdriet gegeven. Met Paul heb ik het sedertdien wel weer goedgemaakt. Ik zag hem een aantal jaren later eens aan een tafeltje zitten bij het Ohra-toernooi. Ik zette een pilsje voor hem neer en zei: ‘Zullen we ophouden met die onzin?’ Hij was meteen voor. Heel veel later kwam ik Otto toevallig tegen op Facebook en ook met hem heb ik de strijdbijl begraven. Maar niet dus met George. Dat kon en kan ik niet opbrengen.
Vanochtend stond er een advertentie in de Volkskrant. Een dag voor zijn 59e verjaardag is Paul overleden. Het was een oorlog geweest “die niet te winnen was”, aldus de advertentie.
Erg mooi hoe je een beeld schetst van mijn vader. Wanneer je nu via Google zoekt op Paul Berkhoudt, komt deze tekst bovenaan. Ik heb hem al vaak gelezen en zie hem dan steeds weer voor me in zijn geruite colbert.
BeantwoordenVerwijderenDank je voor je aardige woorden, Lauri. Wat ik schreef over Paul, dat de schaakclub een soort huiskamer voor hem was, gold in de beginjaren (1986-1990) al evenzo voor mij. Ervoor, noch erna heb ik ooit ergens zo'n gevoel van magische saamhorigheid gekend. Iedereen die ik leerde kennen op dat gekke clubje was me zeer dierbaar, inclusief Paul.
VerwijderenCees: Erg mooi gezegd Rob. Ik ben schaker/bestuurslid van Amsterdam West, de fusieclub van TAL/DCG met het Probleem, en ik heb Paul herdacht bij de ALV van de SGA dit voorjaar. Begin september zal hij ook herdacht worden bij de ALV van A'dam West. Dat zal ongeveer zo klinken:
VerwijderenIn memoriam Paul Berkhoudt. Eind maart bereikte ons het droevige bericht dat Paul Berkhoudt was overleden.
Paul was vanaf 1978 tot 1998 een steunpilaar van DCG, één van de voorgangers van Amsterdam West. Begonnen als redactielid van het clubblad, werd hij al snel de sterkste speler van de club, rating rond de 2000, die zijn bestuurlijke verantwoordelijkheden niet ontliep. Hij heeft vele rollen binnen de club bekleed, van voorzitter tot competitieleider en extern wedstrijdleider. Hij bezorgde DCG begin jaren ’80 een onderkomen in de hotelschool aan de da Costakade , waar hij leraar economie was. In deze jaren tot begin jaren ’90 was Paul het gezicht van de club, ook toen ik me aanmeldde in 1991. Het welkom was als een warm bad, je kon bij DCG met elke speelsterkte terecht, en de geanimeerde drinkgelagen na afloop van elke interne ronde zal ik nooit vergeten. Een schaakclub als een sociëteit, een vriendenclub.
Hoe vaak is ie niet kampioen van de club geweest? Uit verslagen in de oude clubkranten van het DCG-archief van wijlen bestuurssecretaris Spitteler destilleer ik dat hij in het seizoen ’81-82 Klaver opvolgde als clubkampioen. Daarvoor werd hij al een paar maal tweede achter een rits Joegoslaven. Pas in het seizoen ’92-93 werd hij als clubkampioen opgevolgd door Djon Spelbrink. Hierna werd hij nog een paar maal tweede in de interne.
Hij zette de partij altijd rustig op, vertrouwend op zijn combinatievermogen in het middenspel en werkelijk grandioze inzicht in het eindspel en de afwikkeling daar naartoe. Wie is er niet door Paul ‘vanuit gelijke stelling’ toch nog in een pionneneindspelletje weggeschoven? Maar je kon het hem niet kwalijk nemen, daar was hij te aardig voor, hij was nou eenmaal zo sterk.
Ik herinner me Paul daarom vooral als een fijn, aimabel mens. Hij hield van gezelligheid, de club was de voortzetting van zijn huiskamer. Hij had vaak ook het hoogste woord in de analyse na afloop. Ruitjescolbert aan, biertje in de hand, sigaret in de mond, grijze krullen en een grijs stoppelbaardje. Geen man van conflicten, het was moeilijk ruzie met hem te maken, hij hield niet van ruzie. Toen de club eind jaren ’90 bijna bezweek onder een reeks van conflicten was hij snel verdwenen, ik vermoed met pijn in het hart.
Later ben ik hem nog verscheidene keren tegengekomen bij andere kleine clubs van de SGA waar hij als vanouds gewoon weer clubkampioen kon worden.
Hij ruste in vrede.
Cees Flikweert
Beste Roberto, Herlees nu net weer je prachtige en nauwkeurige impressie en - ook al hebben jij en ik daar ergens in maart van dit jaar al over van gedachten gewisseld - wil ik er hier nu ook graag wat over kwijt. For old times sake.
BeantwoordenVerwijderenZoals jij, en Cees trouwens ook in zijn fraaie relaas, kan ik alleen maar onderschrijven wat onze club en Paul's speciale rol daarin betekend heeft. Inmiddels gestolde herinneringen die zoet, hilarisch, alcoholisch en prikkelend zijn. Een verzameling Titaantjes. Dat was het ook voor mij. Paul is, was en blijft speciaal voor mij.
We hebben mekaar trouwens voor het eerst leren kennen bij DCG. Ergens eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. Via, via. Heel vriendelijk en geduldig mepte hij mij die eerste kennismakingsavond moeiteloos en meermalen van het bord en dat is op een toevalligheid hier en daar na in alle volgende jaren nooit veranderd.
Paul is een waarachtig vriend voor het leven gebleven en we hebben elkaars lief en leed ruim drie decennia intens gedeeld. Nou geloof ik niet dat Vriendschap een Olympisch nummer is, maar hij was toch niettemin wel mijn 'beste', zal ik bekennen. Dertig jaar lang.
Tot ergens in 2011 zo'n beetje alles spaak liep. Voornamelijk door gebeurtenissen in mijn eigen leven waardoor er een schisma ontstond waar exegeet noch apologeet melk of pure chocola van kan maken. Hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat die drie decennia vriendschap ervóór strak en torenhoog overeind blijft. Geen shovel die dat huis omver duwt. Dus: ook al leeft Paul niet meer, voor mij zal ie dat blijven doen en zal ik zijn warmte en scherpte blijven(d) missen. Which sucks.
Lauri las vanmorgen nog eens het blog van Robert en ze zag dat er diverse mensen gereageerd hadden. Met tranen in mijn ogen heb ik de mooie reacties gelezen. Hij zal voor mij en voor jullie altijd een groot Hero zijn. Ik heb nog statuten van DCG gevonden. Cees, wil je ze hebben?
BeantwoordenVerwijderen