zaterdag 12 maart 2016

Leesrapportje 3

28 februari 2016
Martin Koomen – Abramelijnse magie (1984)
De uitgeverij waar mijn vader werkte voerde een paperbackreeks getiteld (uH) Unofficial History. De naam zegt het al: speculatieve, marginale onderwerpen, veelal beschreven met gevoel voor het spectaculaire, het buitenissige. Meer hoopvol dan wetenschappelijk. Eén van de boeken in die reeks was Het ijzige zaad van de duivel, van zekere Martin Koomen. Het omslag, een nogal lompe bewerking van een griezelschilderij van de Zwitserse-Britse schilder Henry Fuseli, beloofde al.

Dit boek was een typisch product van zijn tijd (1973). Mythes, geruchten, verzinsels en speculaties werden met een naïeve gretigheid aangehaald. Op onveranderlijk guitige toon werd gesuggereerd dat er veel meer is op aarde en in de æther dan we denken. Zo boordevol naïveteit is dit boek tegenwoordig voor mij, thans solide met twee stevige benen op de aarde staand, dat ik het niet meer kan lezen, maar in mijn vormingsjaren raakte het een snaar. Ik hield hartstochtelijk van het occulte, las boeken van Erich von Däniken, oefende mijn telepathische en telekinetische vaardigheden, luisterde naar Nacht en Ontij van Boudewijn de Groot, of de langspeelplaten van Black Sabbath, keek zelfs met een half oog naar Catweazle. Ik was bepaald ontvankelijk voor het onverklaarbare. Toen Koomen met Abramelijnse magie een occulte roman publiceerde, moest ik die ook hebben. Dit werkstuk heb ik de afgelopen dagen herlezen en dat viel niet mee.

In een ware middelbare schoolse opstel-stijl (“het was namelijk zo, dat”, “het bleek hoogst interessante lectuur”, kabbelt een kabbalistisch verhaaltje voort rond een schrijver/schelm genaamd Alexander (“zeg maar Lex, mijn waarde vriend”) Asselbron, die schimmig en onbetrouwbaar door het leven glijdt en wiens experimenten met praktische magie uitlopen op een voorspelbare apotheose.

Niet zo goed geschreven dus, dit boek, en mede door de in de zeventiger jaren helaas zo overvloedig gebruikte techniek van het letterlijk weergeven van dialogen, vol haperingen, vergissingen en anakoloeten, eigenlijk alleen maar irritant. Dit boek gaat na lezing de Biblioteca Eksteniana verlaten, vrees ik.


6 maart 2016
Iain Pears - The immaculate deception (2000)
Het zevende deel van de onderkoelde, ironische maar tegelijk gepassioneerde en hoogst intelligente kunst-detectivereeks met Jonathan Argyle, Flavia Di Stefano en generaal Bottando in de hoofdrol.

Het is vakantie, en op mijn vakantieadres lees ik graag deeltjes uit deze reeks. Na beëindiging van deze detectivereeks is Iain Pears heel andere paden ingeslagen en nu is hij bekend als schrijver van ambitieuze, veelgelaagde historische literaire thrillerconstructies (die zelfs een app nodig hebben voor volledig begrip!) waar ik het later nog wel eens over wil hebben.

Dit allerlaatste deel uit de Argyle-reeks is niet het sterkste uit de serie. Het moet het weer hebben van plot, eruditie, ironie en karakters, maar met name de plot is mij iets te rijk, en er is iets te veel uitleg nodig aan het eind betreffende de Brigate Rosse, de corruptie van de Italiaanse politiek en allerlei losse eindjes in de persoonlijke sfeer.

De terloopse ironie, het geestige formele taalgebruik om de meest triviale zaken aan te duiden, het mengsel van diep respect en respectloze familiariteit waarmee de Italiaanse kunst tegemoet wordt getreden, maken daarentegen zoals gewoonlijk wel weer heel veel goed. Een schaterlach van herkenning had ik toen, tijdens de bespreking van een schilderij van Claude Lorrain de kunstkenner Argyll over diens figuren opmerkte: ‘Claude couldn’t do people for toffee. Arms and legs too long. Bums in the wrong place.’ Precies! Dat was mij dus ook al eens opgevallen. Leuk dat mijn ongeschoolde indruk hier door een expert bevestigd wordt. Iain Pears zelf is immers kunsthistoricus van opleiding.
Ondanks de topzware plot dus toch weer een fijn boek. Ik ga ze alle zeven snel herlezen. Liefst op een Grieks eiland.

7 maart 2016
Zoran Živković - Het laatste boek (2008)
Een snelle opeenvolging van uitgelezen boeken. Vakantie doet dat soms met me.

Dit was een heel vreemd, en uiteindelijk uiterst onbevredigend boekje. Het begon als een klassieke complot-thriller. Ook de vormgeving (omslagontwerp etc.) suggereerde dat heel sterk. De bol.com-samenvatting is daar ook  heel duidelijk in: "Vanwege een serie mysterieuze sterfgevallen bezoekt literatuurliefhebber en politie-inspecteur Dejan Lukić de Papyrus Boekhandel. Hij ontmoet de aantrekkelijke eigenaresse, Vera Gavrilović, en ontdekt wat de slachtoffers gemeen hadden: vlak voor hun dood lazen ze allen een ongeïdentificeerd werk, het laatste boek". 

So far so good.

De sfeer is op een prettige wijze proefbaar anders dan in westerse romans met een vergelijkbaar thema. De tinten zijn zachter, de melancholie sijpelt door het regenachtige clair-obsur van de Midden-Europese stad en de karakters zijn op een net even andere manier excentriek dan we gewend zijn.

Maar helaas, in plaats dat het mysterie wordt opgelost, dwaalt de novelle langzaam af naar een wereld van magisch-realisme, dromen en déja-lu, waarin de dader, als je hem zo mag noemen, de inspecteur zelf blijkt te zijn, geloof ik, die het laatste boek bedacht heeft en de onverklaarbare sterfgevallen door ze te dromen ook zelf veroorzaakt heeft. En dan is het verhaaltje ineens afgelopen en leven Dejan en Vera nog lang, verliefd en gelukkig samen. De laatste tien pagina’s lachen mij als lezer eigenlijk gewoon uit.

Kijk! Dan voel ik me, als behoorlijk rationeel mens, behoorlijk bedot. Weliswaar is het allemaal beter geschreven dan het werk van Harry Mulisch, maar uiteindelijk is het boekje toch wel zeer verwant aan dat, voor mij zo onpruimbare, gratuite surrealisme waartoe de Apollo van het Leidseplein ook zo vaak zijn toevlucht nam.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten