woensdag 27 april 2016

Den Bosch gegijzeld

Den Bosch door Braun en Hogenberg, 1588
We zijn er op een gegeven moment mee opgehouden, maar er was een tijd dat we vaak naar Den Bosch afreisden. In het gehucht Engelen was Fons zijn grootmoeder geboren, zijn vader in Den Bosch en dus kon hij, weliswaar met een Amsterdams accent, het provinciestadje claimen als zijn roots.
In de trein afgelopen vrijdag zat ik te rekenen: was dat allemaal alweer dertig jaar geleden? Een korte chatwisseling met Fons bracht naderhand uitkomst. Een van de laatste keren dat we in ’s-Hertogenbosch waren, moet 1984 geweest zijn. De tentoonstelling Herinneringen aan Italië, met werken van Lorrain, Piranesi, dat soort gasten. Een stadswandeling was toentertijd voor ons ondenkbaar zonder een deeltje van Dr. L. van Egeraat in de hand, of het nu Brabant of Italië betrof.
Verder is mijn herinnering een beetje vaag. In ieder geval bracht ik nog een bliksembezoek aan de stad in 1996, de dag voor de start in Den Bosch van de Tour de France. Dat moet mijn laatste keer zijn geweest.

Wat Fons en ik in zeker nooit oversloegen, was een bezoekje aan het zuidelijke Bastion Oranje, waar de middeleeuwse stad abrupt ophield en waar, vijf meter dieper, het natuurgebied Bosch en Broek begon, doorlopend tot aan de einder, zover het oog reikte, onder magische wolkenluchten. We zetten ons dan neer op een uitkijkbankje, met naast ons een oud kanon, en rokende en nippend van een zakflacon zwijmden we weg in goddelijk glanzende tweespraak.
Bastionder
Het bastion was er nog steeds, natuurlijk, en het bankje en het kanon ook, maar er bovenop gebouwd was nu een driehoekig paviljoentje, dat me aanvankelijk met een diepe onrust vervulde, vooral toen ik de woordgrap las waarmede het gebouwtje getooid was: Bastionder. Het was bij de aanleg van een modern horrorgebouw aan de Zuidwal een kleine moeite geweest om de daar in het leem begraven restanten van een middeleeuwse toren uit te graven en nu kon je de diepte in, voorgelicht door een vriendelijke vrijwilliger, en de 15e-eeuwse stadsmuren beklimmen. Toch wel heel aardig, alles bij elkaar.

Ons hotel lag in de slagschaduw van de Sint-Janskathedraal. Is dit de mooiste Gotische kerk van Nederland? We zijn ondertussen gewend aan de restauraties, waardoor het plafond van de kerk bijvoorbeeld door allerlei bloemmotieven een heel interessante, licht vervreemdende lichtheid heeft verworven, die bij oplevering op grote kritiek kon rekenen.
Zeventig meter boven ons, midden bovenin de koepel vonden we het Alziend Oog. Een oog in een driehoek in een stralenkrans: het lijkt een symbool te zijn van de vrijmetselarij.
Het Alziend Oog
In 1950 beschreef Bertus Aafjes zijn avontuur rond dit oog aldus: “Behoedzaam schuifel ik naar het midden tot bij het gat. En waarachtig, midden in de achterkant van het papieren oog zit een gaatje, ter grootte van een rijksdaalder. Ik ga liggen op de dwarsbalk en schuif mij zo ver naar voren als mogelijk is en plotseling kijk ik duizelig en luchtziek door het gaatje in een geweldig gotisch ravijn. Het is zó diep, en het perspectief is zó vertrokken dat de vier hoge middenpijlers niet meer recht naar beneden schieten, maar naar elkaar toe staan als vier x-benen. Er lopen wat mensen door het middenschip als zoekgeraakte mieren. De kerkstoelen en banken zijn punten en streepjes geworden. Ik heb ineens het onbehaaglijk gevoel niet meer te zijn dan een vuiltje in dit grote oog. Eén moment het evenwicht verliezen en ik schiet door de flarden heen in het ravijn en vertel het nimmer weerom. Haastig kruip ik terug. En opgelucht daal ik langs de vele kinkhoorns vol tochtgaten naar de begane grond, niet zonder trots denkend, hoe ik later mijn kinderen in de Sint-Jan het oog zal wijzen met de woorden: 'Daar keek ik doorheen...'”
Tegenover de Sacramentskapel troffen we twee zeer slechte schilderijen aan, zogenaamd van Jeroen Bosch. De kerk zelf lijkt zich er een beetje voor te schamen, want het is me niet gelukt er afbeeldingen of beschrijvingen van te vinden op het web.

Aha lezer, ondertussen is dus nu het B-woord gevallen!

Bosch, Hieronymus Bosch. Jeroen voor intimi. Jheronimus Anthonissoen van Aken bij geboorte.

Het bezoek aan Den Bosch en dus natuurlijk aan de Bosch-tentoonstelling in het Noordbrabants Museum, gold als afsluiting van mijn zestigste verjaardag. Natuurlijk hadden we ons op voorhand al heel weinig illusies gemaakt over dit spektakel. Langzaamaan wijs geworden begrepen we dat dit een zeer dubbel genoegen zou gaan worden. En dat klopte volledig: mensen die internetkaarten hadden bemachtigd moesten het gebouw betreden binnen een slot van een van te voren vastgesteld uur. Ze stonden in een lange rij. De Kunstkring Kapelle mocht een voorrangsrij bezetten en dames werden boos.
Bij de garderobe alweer rijen.
Voor ieder topstuk klonterde een massa van tientallen liefhebbers. Sommigen van hen gedroegen zich redelijk beschaafd en drongen niet voor. Er was voor een kleine vrouw als mijn levensgezellin geen doorkomen aan, dus concentreerde zij zich in arren moede op de werken van de navolgers van Bosch, waar men in het algemeen veel minder belangstelling voor op kon brengen.
Ik werd - weer - een beetje triest van zo’n tentoonstelling. Wat ik in het Prado al voor mezelf geconstateerd had, namelijk dat zo’n bijzonder stuk veel beter tot zijn recht komt in een zaal met allerlei andere kunstwerken dan als onderdeel van een power-vertoning, bleek nu eens te meer. Al na vijf panelen was ik Jeroen Bosch eigenlijk beu. Na het tiende, zwaar bevochten stuk begon ik een hekel te krijgen aan hem, vooral om de mensen die hij aantrok, om de massaliteit van dit alles dat hij aangericht had.
Gelukkig eindigde het voor mij althans toch nog in majeur. Het allerlaatste stuk van de tentoonstelling, het drieluik Dag des Oordeels uit Brugge, was ook het fijnste. Ik kende het niet echt goed en zag er veel dingen in die bekend waren, maar toch nieuw. Zo bleef mijn nasmaak ondanks alles een mild-gunstige.

Dag des Oordeels

De hele stad bleek gegijzeld te zijn door de tentoonstelling. Iedere winkel verkocht Bosch-koekjes, Bosch-wijn, Bosch-bier, Bosch-lepeltjes, Bosch-T-shirts, Bosch-boekenleggers, Bosch-plakplaatjes, Bosch-windlampen, Bosch-dromenvangers, Bosch-cd’s (muziek uit de tijd van Jeroen Bosch, door Consortium Dingesium), Bosch-bumperstickers, Bosch-trouwjurken, Bosch-dagmenu’s etcetera, etcetera, et jezusmina-nog-an-toe cetera.
In een prullenwinkeltje riep ik flauw en wellicht iets te sarcastisch: ‘Hé leuk! Bosch-onderzettertjes!’ De eigenaresse slaakte een diepe zucht. ‘Weet u dat ik er zelfs van droom ‘s nachts?’

Volgens Fons zou het geen enkel probleem zijn om zonder te reserveren op zaterdagavond ergens in een herberg aan te schuiven en een bord eten te krijgen. Hij heeft buiten de Bosch-manie gerekend. Tot en met de nederigste pizzeria (Bosch-calzones?) was alles afgeladen. Zeker een uur lang hebben we door de stad gedwaald totdat we uiteindelijk in een sjiek restaurant door een samenzweerderige gastvrouw (‘Ik ga een gokje met u wagen: we hebben nog twee reserveringen, maar we hebben ook twee gezelschappen die nu aan het toetje zijn, dus ik geef u een tafeltje’) een voortreffelijk avondmaal kregen voorgeschoteld. In de buurt van één Michelin-ster. Ook qua prijs.

Op het treinstation was zondagochtend een hele consternatie omdat een gotisch meisje, kennelijk onderweg naar een of ander Castlefest, met haar zwarte sleepjurk in de roltrap verward was geraakt. Haar middeleeuwse vriend, die zo uit Cadfael weggelopen kon zijn, stond er een beetje verloren bij waarna de semi-gewapende stationswachten haar uiteindelijk wisten te bevrijden, met ernstige beschadiging, helaas, van haar mooie gewaad. De roltrap deed het die dag niet meer, wil ik wedden. Het elfje haalde nog juist de trein. Ik vind dat er speciaal vervoer moet komen voor kasteelfeestgangers: een tot koets omgebouwde pompoen, of iets dergelijks!

1 opmerking: