Er zijn
mensen die het allemaal maar onzin vinden, maar mij zegt het wel iets: zestig
worden. Juist deze leeftijd. De afsluiting van je middelbare jaren. Dus leek
het me een goed idee om dit mijlpaaltje wat bijzondere allure te geven door
naar Madrid af te reizen met mijn geliefde, met wie ik, een dag na mijn verjaardag,
ook nog eens precies tien jaar samenwoon.
Mijn belangstelling voor het
bizarre is altijd een leidraad geweest in mijn cultuurleven: was het niet de anarchistische
koldermuziek van de Bonzo Dog Doo Dah
Band, of het esoterische mysticisme van de componist Alexander Skrjabin, dan haalde ik het
wel uit boeken van Alfred Jarry of
Philip José Farmer. Gewone kunst was
saai, vond ik, alleen verknipte kunst kon boeien. Ik heb dat nog steeds wel, die kinderlijke
hang naar het buitenissige. Juist mijn zestigste verjaardag is een goed moment
om me dat nog maar eens te realiseren: ik zal nooit compleet volwassen worden!
Wie kan het me derhalve euvel
duiden dat, toen ik in januari online de kaartjes voor het Prado ging boeken, ik uitgerekend mijn verjaardag als bezoekdatum besloot
in te typen? Het moest gewoon zo: het kon niet anders. Ruim vijfenveertig jaar
fascinatie zou eindelijk een bekroning vinden. Hier bestaat een vreselijke taalvervuilende
uitdrukking voor, die ik thans liever niet zal herhalen. Men kent haar wel: iets
met een emmer en een lijst.
Zo stond ik op mijn verjaardag
oog in oog met het drieluik, er nog slechts van gescheiden door een roestbruin koord.
En door ongeveer vijfenvijftig ongeïnteresseerde middelbare scholieren in
voetbalshirts met Fly Emirates erop
gestencild. Pas toen die eenmaal alle vijfenvijftig met hun telefoontoestel het
obligate en zinloze fotootje gemaakt hadden (op Internet zijn prachtige hoge
resolutie foto’s te vinden van vele, vele megapixels groot) en doorgeschoven waren
naar een volgend stuk nietsvermoedende schilderkunst, kon ik eindelijk het werk
van dichtbij bekijken. Ik had er een wonderlijk, heel dubbelzinnig gevoel bij: was
dit het nu? Een mooi schilderij, dat zeker. Ik kende het uiteraard al heel goed
van de plaatjes, maar de werkelijkheid is, zoals iedereen altijd weer kan vaststellen,
een stuk intenser. Met mijn ogen dronk ik de opvallend fris ogende kleuren in.
Ik verbaasde me over de vele welbekende, maar daardoor nog niet minder onverklaarbare
figuren en hun potsen. Met name genoot ik van die rare vlees- of orgaanachtige,
roze en blauwe gebouwen in de achtergrond. Hoe zou de Middeleeuwse fantasie hebben
gewerkt? Ik schoof systematisch langs het drieluik. Zonder totaal extatisch te zijn, ervoer ik het kunstwerk met een zeker welbehagen. En toch, en toch… De
Engelsen hebben er een term voor: ik was lichtelijk underwhelmed.
Was het dan allemaal een min of
meer betekenisloze oefening geweest? Ik piekerde daar een beetje verstoord
over. Pas toen ik weer bij het schilderij was weggelopen en het in de context
van de hele zaal zag hangen, vermomd als een gewoon kunstwerk, pas toen werd me de keel verstikt door een golf
van diepe ontroering. ‘Zo’, dacht ik solidair, ‘daar hangt-ie toch maar even!’ Je
moest er gewoon niet te dicht bij gaan staan. Kijk hem daar toch, mijn Tuin der Lusten! En kijk mij, hier in
het Prado. Eén tussen duizenden. Maar
stellig niet gewoon. En wel mooi zestig!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten