Tot mijn favoriete Nederlandse
schrijvers hoort sedert enige tijd Michel Faber. U heeft maar vaag van hem
gehoord en dacht eigenlijk dat hij een Engelsman was. Ja hoor, dat heb ik weer!
En ik doe het er echt niet om, het overkomt me!
Ik was 100 pagina’s ver in het
ruim twee kilo wegende boek en besloot eens te kijken wat dat voor een man was,
die Michel Faber. Het eerste dat ik las was een stukje omtrent de reden dat dit
boek nooit voorgedragen is voor de Booker-prize. In die tijd, zo vertelde het
artikel, moest je nog van de (groot)-Britse nationaliteit zijn om te kunnen
meedingen en de Nederlander Faber weigerde zich te laten naturaliseren.
Nederlander? Ik was net zo verbaasd als u. Een liefhebber, net als ik, van
allerlei obscure avant-garde rock, ook dat nog. Zoiets schept een extra band.
Faber was achttien toen hij begon
te schrijven aan The Crimson Petal and the White. Is dat niet toevallig? Net zo
oud als Raymond Radiguet was toen zijn ongewoon volwassen debuut verscheen.
We leven al zo’n honderd jaar met
een steeds kunstmatiger wordend verschil tussen genre fictie zoals de historische roman of de literaire thriller,
en pure literaire fictie. Pas de
laatste jaren begint er een soort egalitarisme te ontstaan, waarin de
onderscheiden vervagen en alles nog slechts “boek” is. Murakami of Gijp, het
moet allemaal kunnen.
In zekere zin is dit een
terugkeer naar het literaire klimaat van de negentiende en het begin van de
twintigste eeuw. Want vraag u eens af: welke soort fictie schreef Dickens
eigenlijk? Gissing? Cowper Powys? Evelyn Waugh zelfs?
Faber stoeit dan ook naar
hartenlust met al die noties en produceert een mengsel van stijlen, een
toonzaal van literaturen. Of men het maar uit wil zoeken… De alwetende
verteller speelt met zijn karakters. Hij neemt de lezer bij de hand en leidt
hem van scène naar scène. Wanneer hij direct tot de lezer spreekt (de alwetende
verteller pretendeert zelfs de gedachten van zijn lezer te kennen), valt de
zogenoemde fourth wall weg. In de
literatuur is dat een aloude techniek, maar tegenwoordig gaat het weer voor
heel modern door, vanwege televisieseries als House of Cards. Ik heb altijd een beetje moeite gehad om de term postmodernisme volledig te begrijpen,
maar is dit daar nu een voorbeeld van?
Romola Garai en Chris O'Dowd |
Die vergelijking met film en
televisie komt overigens niet uit het niets tevoorschijn. Ondanks de jonge
leeftijd van de schrijver, wekt het boek overal de indruk geschreven te zijn voor
een latere verfilming. Sommige bewegingen, gelaatsuitdrukkingen of
perspectieven zijn volstrekt filmisch beschreven en suggereren zelfs al bijna
een bepaalde stijl van acteren. De verfilming is er dan ook gekomen. In april
2011 zond de BBC een vierdelige miniserie uit met Romola Garai en Chris O'Dowd
in de hoofdrollen van respectievelijk de prostituee Sugar en de zeepfabrikant William
Rackham.
In de loop van de roman, wanneer
de fabel ons, maar misschien ook de schrijver zelf steeds meer begint te
interesseren, verdwijnt het postmodernistische karakter langzamerhand uit de
bladzijden en krijgen we steeds meer te maken met iets als een moderne
negentiende-eeuwse roman: modern eigenlijk alleen nog maar door de onverbloemde
beschrijving van lichamelijkheden, en dan met name die lichaamsdelen en
handelingen die nu eenmaal corebusiness zijn in de prostitutie.
Toch is er met het einde van het
boek wel weer iets heel merkwaardigs aan de hand. Al honderd bladzijden voor
het einde begint de lezer te vermoeden wat voor soort ontknoping Faber in petto
heeft. Tegelijk realiseert diezelfde lezer zich dat die ontknoping normaal
gesproken nog een bepaalde plotwending zou moeten krijgen.
Naarmate het aantal nog te lezen
pagina’s kleiner werd, begon ik steeds meer te twijfelen: hij zal toch niet…?
Hij zal toch niet helemaal niets doen met het einde? Hij zal ons toch niet
welbewust een Onvoltooide aan durven
bieden? Maar dat gebeurde dus wel degelijk. Geen einde, daardoor eigenlijk ook
geen begin, maar slechts een snede uit de tijd. ‘Tja,’ lijkt het boek te
zeggen, ‘dat was het dan. Verrast? Ja ikzelf eigenlijk ook wel een beetje.’
Twee jaren uit de negentiende
eeuw zijn hier minutieus, maar volstrekt zonder hogere bedoeling beschreven, met
mensen die niet heilig zijn maar ook niet doortrapt. Beschadigde mensen wier beweegredenen
weliswaar uitgebreid geanalyseerd worden, maar wier handelen verder geen enkele
morele conclusie suggereert. Het boek heeft geen begin, geen eind, geen goede
en geen slechte personen en geen bedoeling. Dat mag je, geloof ik, toch wel heel
postmodern noemen.
Ondanks dit in mijn ogen nogal teleurstellende
einde, vond ik het een goedgeschreven en slim boek, dat me nieuwsgierig gemaakt
heeft naar Fabers overige werk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten