zondag 8 april 2018

Een schokkende dialoog?

Bonnefantenmuseum
Een op P.F. Thomése gelijkende, intellectueel ogende vrijwilliger van in de vijftig met wild alle kanten uit krullend ongekamd draadjeshaar had zich verschanst bij de ingang van het Bonnefantenmuseum in Maastricht. ‘Bent u hier voor het eerst?’

Betrapt! Ontkennen had geen zin. Weliswaar ben ik eerder in Maastricht in een museum van die naam geweest, maar dat was meer dan vijfendertig jaar geleden, toen de verzameling religieuze kunst nog knus lag te slapen in de oude stad en niet luidruchtig aanwezig was in de flonkerende, ondertussen ook alweer bijna dertig jaar oude, assertieve nieuwbouw van Aldo Rossi aan de Maas.

Dat hele stuk van de Maasboulevard, de wijk Céramique waar we ook ons hotel hadden, is een voorbeeld van hoe kortstondig moderne architectonische esthetica doorgaans stand weet te houden. Zonder twijfel was de wijk in haar beginjaren mooi en fris maar na nog geen drie decennia bekruipt je het gevoel van… gedateerdheid, sleetsheid zelfs. Zo geslaagd als de bouwkunst toen was, zo onverschillig lijkt ze thans. Het oog went veel te snel.

Onze-Lieve-Vrouwe-Basiliek
Vreemd blijft het toch: de duizend jaar oude Romaanse Onze-Lieve-Vrouwe Basiliek Stella Maris aan de overzijde van de Maas oogt geen moment gedateerd. Oud, jazeker, maar nooit gedateerd.

De vrijwilliger begon aan zijn uitleg. Aan mij is zoiets niet zo besteed: ik houd niet bijster van gidsen, tours, info-boekjes en QR-punten. Dwarse man die ik ben, ga ik het liefste onvoorbereid en onbevooroordeeld op pad. Hoewel je op die manier vermoedelijk heel veel mist, levert het ook vaak juist heel bijzondere ontdekkingen op. Wie de snelweg verlaat en gaat dwalen, vindt in een zijsteeg onvermijdelijk kleine schatten van grote waarde. Misverstanden en verkeerde richtingen leveren doorgaans nieuwe uit- en inzichten op. Bertus Aafjes had het over de kunst van het verdwalen.

De eerste verdieping, vertelde de wegwijzer, is gewijd aan de oorspronkelijke collectie oude en vooral religieuze kunst. Ik dacht: ik weet genoeg, bek houden verder.

De tweede en derde verdieping, ging hij verder, zijn geheel gevuld met moderne kunst. Ik ben altijd bereid om eventjes snel door een moderne kunstcollectie heen te flaneren, maar voor mij was het museum voornamelijk op die eerste verdieping te vinden. Toen liet de vrijwilliger een klein bommetje knallen: ‘Wel heel interessant is dat een aantal moderne kunstenaars met hun kunstwerken een commentaar hebben geleverd op de tentoongestelde religieuze kunst.’

Ik stamelde: ‘Oh god, nee toch!’ Het was eruit voordat ik er erg in had. Jenet keek misprijzend, de man moest evenwel smakelijk lachen. Als er iets is dat ik haat, is het die arrogantie van de moderne tijd om, liefst op zo onbeholpen mogelijke wijze, commentaar te leveren op klassieke kunst. Het is zo’n sleetse idee ondertussen, om een postmoderne video-installatie naast een renaissance schilderij te plaatsen en dan hoog van de toren te blazen (zie bijvoorbeeld Bill Viola vorig jaar in het Palazzo Strozzi in Florence: ik was erbij en ik heb gehuiverd). De man ging meteen in een verdedigende stand over. ‘Geef het een kans,’ zei hij, ‘de moderne kunst op de zalen confronteert de kijker heel direct met het universele karakter van die oude kunst. Vooral het werk van Helen Verhoeven wordt als zeer schokkend ervaren. Het benadrukt iets waardoor je intenser naar het oude materiaal gaat kijken.’ Aangezien ik doorgaans toch al vrij intens naar “oud materiaal” kijk, was dat allemaal aan mij niet zo besteed. Niettemin was ik wel benieuwd geworden wat deze Helen, dochter van de beroemde en getormenteerde filmregisseur, ons te bieden had. Dus hup, naar de eerste verdieping.



Het zal mijn trouwe lezer ondertussen wel duidelijk geworden zijn dat ik qua schilderkunst een streep wens te trekken rond 1675. Na Vermeer was het wat mij betreft wel zo’n beetje afgelopen. En Vermeer zie ik als iemand van de oude garde (wat de jongelui teugesworrigs “old skool” noemen), iemand als Frans Hals was het halverwege zijn carrière, rond 1630, al een beetje kwijtgeraakt.



Melchior Feselen, Marientod (1531)
De verzameling religieuze kunst van het Bonnefantenmuseum moge voor de gemiddelde museumbezoeker wellicht een beetje saai zijn, ik houd ervan. Die minutieuze toewijding, dat gedetailleerde gepruts aan ivoren reis-retabeltjes: het zoeken naar het ultieme blauw in een Moeder-met-kind of een mooi landschapje als achtergrond, in verfijnd aquamarijn, turquoise of hemelsblauw gepenseeld, daar leef ik van op. Ik zal niet, reddeloze zondaar die ik ben, de loft uiten van de goddelijke inspiratie die deze iconen, kruisafnames en naakte Jezussen heeft veroorzaakt, maar ik geniet van het détail en van de knusse herkenning in al dat oude goed. Ook ben ik altijd weer verrukt als ik, in de landerijen naast de snelweg aanbeland, op de ongeplaveide binnenweggetjes weer eens een nieuwe naam ontdek: een obscure schilder die diep in mij een klier aan het werk weet te zetten om genotzuchtige endorfine aan te maken. Deze keer was dat Melchior Feselen (ca. 1495-1538), een Duitser die nu eens een keer juist niet goed was in zijn achtergronden, maar vooral excelleerde in zijn mensen, in zijn koppen. Daarin deed hij me denken aan mijn stadsgenoot Maerten van Heemskerck. Ik was blij.



Waar was ik? O ja, Helen Verhoeven. We klommen naar de eerste verdieping en ik was alweer lekker aan het zoemen en vibreren in de mij vertrouwde ouwe meuk en eerlijk gezegd was ik de opporringsactiviteiten van Helen Verhoeven alweer vergeten, toen we plotseling geconfronteerd werden met een onooglijk fröbelwerkje op een pedestal: een klein diorama gewijd aan de kruisaflegging of zoiets. De figuren waren ruw uitgeknipt en opgeplakt en het geheel, iets van dertig bij dertig bij dertig centimeter, trof me als ongelooflijk infantiel. Verderop waren er meer. Het “schokkende” aan Verhoevens religieuze kunst was dat alle aanwezigen naakt waren, de mannen met een erectie, de vrouwen met al dan niet geschoren wijd open gespreide vagina’s. Ik was, zoals de woest behaarde vrijwilliger al voorspeld had, geschokt. Maar wellicht niet op de manier die hij zich had voorgesteld. Ik was geschokt door de aanmatiging waarmede de moderne kunstenaar, gespeend van enig historisch of cultureel besef, niettemin blijmoedig telkens weer de discussie aan wenste te gaan. ‘Hou daar nu toch eens mee op,’ dacht ik, ‘laat het toch. Je kunt dit nooit winnen.’ Het is zo’n ongelijke strijd. Het verleden bestaat, en gaat nooit meer voorbij. Erken dat en doe niet zo bespottelijk met je knip-en-plak kwajongenskunstjes. Probeer grootheid te bereiken in jezelf, in wat je zelf bedacht hebt, wat je zelf geleerd hebt. Laat nu toch eindelijk eens die postmoderne meta-discussie met de vijftiende eeuw voor wat zij is. Van communicatie is hier geen sprake. Verhoeven doet haar ding, de vijftiende eeuw het zijne. Het verschil tussen de twee was voor mij te pijnlijk. En zo was er in het museum nog veel meer hinderlijk er doorheen praten aan te treffen. Ik had het zwaar.



4 opmerkingen:

  1. Hmm. Je wenst qua schilderkunst een streep te trekken rond 1675? Die afkeer van de moderniteit wordt wel steeds heviger, hè?

    Dat je niks kunt met het abstracte, zoals je een tijd terug betoogde, vooruit; dat kan ik nog volgen. Hedendaagse kunstenaars die zonodig commentaar moeten leveren op hun eeuwenoude collega's met hun eigen kunstenmakerij? Inderdaad; het zou verbóden moeten worden. Het zijn mij, en nu komen we in gevaarlijk vaarwater, ook veel te vaak vrouwen, die commentatoren. Dat mens dat een tijdje terug Die Zauberflöte seksistisch vond en er dus maar 's een eigen politiek correcte versie van gaat maken; dat soort mensen moet worden opgesloten!

    Maar dat jij, met je limiet van 1675, zomaar eventjes de hele 19e eeuw qua schilderkunst bij het oud vuil zet.. ja... dat kan ik (en dan druk ik me eufemistisch uit) niet goedkeuren.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik zet niets bij het oud vuil. Lekker laten hangen, dat spul. Alleen, het is niet voor mij bestemd. Moet toch kunnen? Er hoeft voor mij ook niemand te worden opgesloten. Dat wordt al veel te veel gedaan. Verder zoeken ze het allemaal maar lekker uit! Trouwens, er is wel degelijk een 19e-eeuwer die mij veel plezier doet: Barend Koekkoek.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Dat stuk dat je ooit over Koekoek schreef was eigenlijk de rechtstreekse aanleiding voor mijn reactie.
    Maar Koekoek is dus eigenlijk de grote uitzondering op de regel?
    Wat opsluiten betreft: vroeger werd op internet nog wel eens het genre van de rant beoefend. Een nummertje ongegeneerd schelden en verwensen met betrekking tot een trend of een ander maatschappelijk verschijnsel, dat echter niet al te serieus moest worden genomen. In die tijd werd ironie ook veel beter begrepen dan tegenwoordig.

    BeantwoordenVerwijderen