Ik werk bij
een grote bibliotheek in Den Haag. Zoals overal waar de dienst uitgemaakt wordt
door jonge managers, verandert ook daar de terminologie per week, dus ik kan u
nu niet vertellen wat mijn functie momenteel is. In het manageriale dieventaaltjes
van een jaar geleden was ik nog een “informatie-specialist”, en die term is een
beetje bij me blijven hangen.
In die
bibliotheek staat een boekenkast waar het brede publiek niet bij kan, en waar
medewerkers hun ongewenste boeken kunnen achterlaten. Zoiets als de Ruilwinkel in
Leiden dus, die geldloze winkel, opgezet door de anarchisten van Eurodusnie
(die zullen zich, nu ze in de PVV een onwaarschijnlijke bondgenoot in de strijd
tegen de Euro hebben gevonden nog wel eens op het gedreadlockte hoofd krabben,
denk ik zo). Ikzelf heb in de loop der jaren al zeker drie meter boeken uit die
kast gehaald. Daar staat dan tegenover dat ik er minstens vijftien meter in
gedumpt heb. Iedere keer dat ik verhuisde werd mijn materiële bezit minder, al
vindt de huisgenote dat het nog veel radicaler had gekund.
Rijp en
groen vind je ertussen. Heel veel kinderboeken, wanneer de kleuters van de
bibliotheekmedewerkers doorgegroeid waren naar Jip en Janneke, en daarna naar
Carrie Slee. Heel veel smoezelige pockets met whodunnits van Dorothy Sayer en
John Dickson Carr, zonder twijfel uit erfenissen overgenomen en door het NRC-Next-volkje
onleesbaar geacht want geen literaire
thrillers. Persoonlijk heb ik liever één romannetje van Edmund Crispin dan het
gehele œuvre der Nederlandse vrouwelijke literaire thrillerschrijvers, maar dat
terzijde.
Vorige
week trok ik uit die kast gelijktijdig Luisteraars!
van Karel van het Reve, een bundeling radiopraatjes die de “geleerde broer” in
de jaren 1980-1990 insprak voor de Wereldomroep, en De val van August Willemsen, een bundel cursiefjes in dagboekvorm
over zijn herstel in een revalidatiecentrum na een dronken val met heupbreuk.
Beide boeken, rond 1990 uitgegeven, lezen vlotjes weg en doen mij nu, in 2011
het meest denken aan… een blog! Hier zijn twee bloggers avant la lettre aan het
woord. Bondig, mild maar stekelig, dwars en persoonlijk – ze zijn te vroeg
geboren (of gestorven, zo je wil).
Vaak
gebeuren er rare dingen in die ruilkast, die oorspronkelijk De Witte Bibliotheek gedoopt was, maar nu alom bekend staat als De Witte. Zo had mijn huisgenote het
zondag over De zwarte met het blanke hart
van Arthur Japin, en dat ze die toch ook nog eens wilde lezen. Ik vroeg me
meteen af of ik dat boek ooit in De Witte
gezien had, kon het me niet herinneren. De volgende dag keek ik ’s ochtends
even: niets, natuurlijk. Maar toen ik, vlak voordat ik die middag weer naar
huis wilde gaan, nog even ging peilen, bleek hij er plotseling te staan! Samen
met een Nederlandse vertaling van Nachtzug
nach Lissabon, dat ik juist op die dag zou uitlezen, en een bundel
liedteksten van onze grote tekstdichter Friso Wiegersma. De nachttrein liet ik
staan, die had ik immers al, maar de andere twee heb ik meegenomen.
Het
boekje over Wiegersma heeft een prachtige titel: Telkens weer Het dorp. Oh wat kan ik intens genieten van woordconstructies die, van links naar rechts,
van boven naar beneden, een compacte, gecondenseerde prachttruc bevatten. Bijna
als een gecomponeerd schaakprobleem. De titel is natuurlijk een samenvoeging
van de twee beroemdste liedteksten van de meester, maar het is hier pure poëzie geworden. Want wrang en zelfs een
beetje cynisch. Alsof de beroemdheid van dat ene lied het leven van Wiegersma volledig,
tot vervelens toe bepaald heeft. Ik word vrolijk van dergelijk knappe vondsten.
In de
trein op weg naar Den Haag zocht ik vandaag naar andere voorbeelden van deze
woordtoverij, en ik heb er nog twee gevonden. De wilde Engelse pop-panelshow Never Mind the Buzzcocks werd plotseling
ook in Nederland uitgezonden, met een Nederlands panel. Zo’n één-op-één
vertaling naar Nederlandse context mislukt natuurlijk altijd (zie Dit was het nieuws), maar de vertaling
van de titel vind ik ronduit briljant, beter zelfs dan de oorspronkelijke
Engels vondst: Doe maar Normaal!
Juist omdat deze titel niet, zoals het Engelse origineel, schettert en heel
veel ruimte in beslag neemt, is hij superieur.
Een
derde geval dat me te binnen schoot, waar ik ook zeer veel bewondering voor
heb, is het vermaarde programma Spuiten
en Slikken, dat een dubbele dubbelzinnigheid bevat die ik pas na een tijdje
doorhad: beide termen slaan gelijkelijk op de beide hoofdonderwerpen van het
programma: seks en drugs. Ik heb het programma nooit gezien, maar de titel
alleen al geeft het bestaansrecht.
Mijn
eigen beste poging op dit gebied steekt daar wat bleekjes bij af. In de late
jaren tachtig meenden we met ons drieën dat de wereld op nog weer een
reclamebureau zat te wachten. Tijdens de oprichtingsvergadering/brainstorm
moest het natuurlijk over de naam gaan. Wij drieën, Groothoff voor de zakelijke
kant, Wijkstra voor de visuele zijde, en Eksteen als tekstuele zuil, waren niet
zo goed in het oeverloos koffie slurpend breinwaaien, en al snel werd ik
ongeduldig. Toen kwam mijn vondst: Groot
Steenwijk. Een ironische samenvoeging van onze drie achternamen. Ironisch,
omdat we in Amsterdam zaten, en niet in het uiterste noorden van Overijssel. De
discussie was wat mij betreft meteen afgelopen, dit moest de naam worden. De
andere twee waren tegen. Uiteindelijk werd het SOTA, wat staat voor State of
the Art. Ik kon wel janken. Een maand later was het prille bedrijf
alweer opgeheven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten