Mark Haddon - The Curious Incident of the Dog in the
Night-Time (2004)
Een elegant, verrassend boekje,
vermoedelijk bedoeld voor de rijpere jeugd, dat mij, zelf onderhevig aan lichte
dwangverschijnselen, aan het denken heeft gezet over de schoonheid van
dwanghandelingen.
Christopher, de verteller, is een
autistisch jongen die houdt van priemgetallen, en niets begrijpt van mensen en
emoties. In de tuin van de buren ontdekt hij hun hond, die door iemand gedood
is. Hij gaat op onderzoek uit en beschrijft hoe hij besluit er een boekje (het
onderhavige boekje) over te schrijven – een heel aardige postmoderne
plot-binnen-een-plot.
We krijgen een, naar mijn gevoel
perfect uitgebalanceerde, inkijk in de denkwereld van iemand met Asperger,
compleet met diagrammen en lijstjes. Christopher weet met fraaie pseudo-logica
zijn gedachten helder uiteen te zetten: waarom hij houdt van Sherlock Holmes,
maar niet zo tevreden is over Conan Doyle zelf, hoe het zit met de kleur geel,
en in Indiaas eten juist met de kleur rood, waarom hij de hoofdstukken
genummerd heeft als 1, 2, 3, 5, 7, 11, 13 etc., en vele, vele andere zaken die
wezenlijk belangrijk zijn voor mensen die de gewone wereld niet als realiteit
erkennen. De intensiteit en consequente precisie van de beschrijvingen van
Christophers denkbeelden doet me nu en dan denken aan de eerste romans van de Amerikaan Nicholson Baker, een hyperrealist met zonder twijfel ook enkele neurotische
trekjes (The Mezzanine en Room Temperature, beide romans die
handelen over een periode van slechts enkele minuten zijn beslist aanraders!)
Hoewel hij niets van mensen
begrijpt, schetst hij in zijn laterale naïveteit zijn alleenstaande vader toch
zodanig dat we hem leren kennen en waarderen voor wat hij is: iemand die
worstelt met de situatie en er het beste van probeert te maken.
De verdere plot van het boekje
doet er eigenlijk niet zo toe, leidt tegen het einde eerder een beetje af van
het ware thema. Ik interpreteer dat thema als volgt: het denken van de autist
is, neurotisch of psychotisch wellicht, toch vooral mooi, creatief en poëtisch.
Wat ik eigenlijk altijd wel gedacht had.
20
juni 2016
Van
alles
Een maand lang heb ik wel
gelezen, maar eigenlijk niets opgeschreven.
Deels omdat het werk betrof van Hans Plomp en Henk van Teylingen, over
wie ik het al eens gehad heb. Deels omdat het boeken waren waar ik niet te veel
over te zeggen had: een paar deeltjes Lovejoy van Jonathan Gash, en de eerste
tien deeltjes van de Bob Evers serie. Wat valt daar nu nog over te zeggen? Hoewel ik er een fervent voorstander van ben om het
verleden in zijn waarde te laten, en dat verleden dus niet te veroordelen op
grond van de veranderende normen van het nu, merk ik dat ook ik toch
onaangenaam getroffen word door het veelvuldig gebruik van de term
"nikker" in de vroege drukken van de Bob Evers-deeltjes. Blijkbaar
ben ik, ondanks mijn hardnekkige verzet ertegen, toch ook ontvankelijk voor de morele
hovaardij van het heden ten opzichte van het verleden.
30
juni 2016
Anton
Constandse – Eros, de waan der zinnen (1977)
Dat
deze strenge anarchist (meer PSP dan Provo) niet universeel bemind werd, wist
ik uit een sonnet van Jan Kal:
Anton Constandse
Mijn
neef woonde op 61 rood.
57
was de ballenpikker.
Voor
Opaatje, een soort vogelverschrikker,
was
Haarlems Zonnebloemstraat als de dood.
Toen
ik een plastic bal, geen leren knikker,
bij
een partijtje richting putje schoot,
vloog
deze schuin en hoog over de goot
in
Opaatje z'n voortuin. Slechte mikker.
Ik
deed het tuinhek, hij de voordeur open.
Hij
greep de bal, terwijl ik achterbleef
met
lege handen, neefje van Han Kal!
Sindsdien
zijn er zo'n twintig jaar verlopen,
sinds
Opaatje Bevrijdend denken schreef.
O
Anarchisme van de daad: dag bal.
Jan Kal, Fietsen
op de Mont-Ventoux, 1974
Dat was, eerlijk gezegd, ook zo’n
beetje alles wat ik van de man wist. De afgelopen dagen heb ik me, met
toenemende ergernis, met zijn collectie aan de erotische literatuur gewijde essays
beziggehouden. In het begin was er van die ergernis bij mij nog helemaal niets
te merken. Integendeel: waar ik op voorhand weinig fiducie had gehad in de
leesbaarheid van zijn werk, was ik na lezing van de eerste twee of drie van de twaalf
gebundelde artikelen zeer aangenaam verrast. Lyrisch, fijnzinnig en erudiet
beschrijft hij het werk van Ovidius, Boccaccio en Rabelais. De korte samenvatting/recensie van NBD|Biblion heeft het
over aardige causerieën en zo is het
ook precies.
Maar naarmate Constandse het
heden dichter begint te naderen, worden de essays strenger, moraliserender en steeds
formulaïscher, in dat larmoyante old-skool
socialistische jargon gesteld dat we sedertdien zonder enige spijt hebben
achtergelaten bij het vuilnis van de zeventiger jaren. Casanova, Sade en Sacher-Masoch,
kinderen van hun tijd, verbonden zeer veel maatschappelijke filosofie aan hun
erotiek. En Constandse doet het driedubbeltjes over! Seksualiteit als sociaal/politiek
machtsmiddel, de overbekende denkbeelden over het taboe en huwelijkse gewoontes
als middelen tot onderdrukking in dienst van kerk, staat en kapitaal, de algehele
antifeministische tijdgeest. Hoewel het niet zo’n dik boekje was, leek het maar
niet op te houden.
Over het tweede deel van dit
boekje heb ik dan ook veel langer gedaan dan over het eerste. Jammer wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten